Werken met Flash-documenten

Informatie over Flash-bestanden

In Flash Professional kunt u met verschillende bestandstypen werken, waarvan elk een apart doel heeft:

  • FLA-bestanden, de bestanden waarmee u voornamelijk in Flash Professional werkt, bevatten de algemene media, tijdlijn en scriptinformatie voor een Flash Professional-document. Mediaobjecten zijn grafische, tekst-, geluids- en video-objecten die de inhoud van het Flash Professional-document vormen. Met de tijdlijn kunt u in Flash Professional aangeven wanneer bepaalde mediaobjecten in het werkgebied moeten worden weergegeven. U kunt ActionScript®-code toevoegen aan Flash Professional-documenten om hun gedrag beter te beheren en de documenten op gebruikersinteracties te laten reageren.

  • Niet-gecomprimeerde XFL-bestanden zijn vergelijkbaar met FLA-bestanden. Een XFL-bestand vormt, samen met de andere gekoppelde bestanden die zich in dezelfde map bevinden, eenvoudigweg het niet-gecomprimeerde equivalent van een FLA-bestand. Met deze bestandsindeling kunnen groepen van gebruikers gemakkelijker tegelijkertijd werken aan verschillende elementen van een Flash-project. Zie Werken met ongecomprimeerde XFL-bestanden voor meer informatie.

  • SWF-bestanden, de gecompileerde versies van FLA-bestanden, zijn de bestanden die u op een webpagina weergeeft. Wanneer u een FLA-bestand publiceert, maakt Flash Professional een SWF-bestand.

    De Flash Professional SWF-bestandsindeling is een open standaard die andere toepassingen ondersteunen. Zie www.adobe.com/go/flashplayer_nl voor meer informatie over Flash Professional-bestandsindelingen.

  • U kunt AS-bestanden (ActionScript-bestanden) gebruiken om alle ActionScript-code, of een gedeelte hiervan, uit uw FLA-bestanden te houden. Dit is nuttig voor het ordenen van code en voor projecten waarbij meerdere personen aan verschillende delen van de Flash Professional-inhoud werken.

  • SWC-bestanden bevatten herbruikbare Flash Professional-componenten. Elk SWC-bestand bevat een gecompileerde filmclip, ActionScript-code en andere elementen die nodig zijn voor de component.

    Opmerking: (Alleen Flash Professional CC) SWC-bestanden kunnen niet worden geïmporteerd in Flash Pro.

  • In ASC-bestanden wordt ActionScript opgeslagen die wordt uitgevoerd op een computer met Flash Media Server. Met deze bestanden kunt u een serverlogica implementeren die in combinatie met ActionScript in een SWF-bestand werkt.

    Opmerking: ASC-bestanden worden niet ondersteund in Flash Professional CC.

  • JSFL-bestanden zijn JavaScript-bestanden die u kunt gebruiken om nieuwe functies toe te voegen aan het Flash Professional-ontwerpgereedschap.

Aangeraden door Adobe

In de volgende aanvullende video's en zelfstudies wordt gedemonstreerd hoe u kunt werken met Flash Professional. Sommige video's tonen mogelijk Flash Professional CS3 of CS4, maar zijn ook van toepassing op Flash Professional CS5.

Werken met andere Adobe-toepassingen

Flash is ontworpen om met andere Adobe®-toepassingen te werken om een grote reeks creatieve werkschema's toe te staan. U kunt Illustrator®- en Photoshop®-bestanden rechtstreeks in Flash importeren. U kunt met Flash ook video maken en die met ® Premiere® Pro of After Effects® bewerken en vice versa. Als u SWF-bestanden publiceert, kunt u met Dreamweaver® de inhoud in webpagina's insluiten. U kunt Flash hiertoe direct vanuit Dreamweaver starten om de inhoud te bewerken.

XFL-bestanden openen

Vanaf Flash Professional CS5 is XFL de interne indeling van de FLA-bestanden die u maakt. Wanneer u een bestand in Flash opslaat, is de standaardindeling FLA, maar is de interne indeling van het bestand XFL.

In andere Adobe®-toepassingen, zoals After Effects®, kunt u bestanden exporteren in de XFL-indeling. Deze bestanden hebben de bestandsextensie XFL in plaats van de extensie FLA. In InDesign® kunt u direct in de FLA-indeling exporteren. Intern is dit de XFL-indeling. Zo kunt u eerst in After Effects of in InDesign aan een project werken en vervolgens in Flash verder aan het project werken.

U kunt in Flash XFL-bestanden openen en bewerken zoals u ook met FLA-bestanden doet. Als u een XFL-bestand in Flash Professional opent, kunt u het bestand vervolgens opslaan als een FLA-bestand of als een niet-gecomprimeerd XFL-bestand.

De volgende videozelfstudies tonen hoe u bestanden via XFL en FLA kunt exporteren van InDesign en After Effects naar Flash:

U opent als volgt een XFL-bestand in Flash:

  1. Exporteer uw werk als een XFL-bestand in een andere Adobe®-toepassing, zoals InDesign of After Effects.

    Alle lagen en objecten van het oorspronkelijke bestand blijven behouden in het XFL-bestand.

  2. Kies in Flash Professional de optie Bestand > Openen en navigeer naar het XFL-bestand. Klik op Openen.

    Het XFL-bestand wordt in Flash geopend, net zoals een FLA-bestand. Alle lagen van het oorspronkelijke bestand verschijnen in de tijdlijn en de oorspronkelijke objecten verschijnen in het deelvenster Bibliotheek.

    Nu kunt u het bestand op de gebruikelijke manier bewerken.

  3. Kies Bestand > Opslaan als u het bestand wilt opslaan.

    U wordt door Flash Professional gevraagd een naam te geven voor het nieuwe FLA-bestand in het dialoogvenster Opslaan als.

  4. Typ een naam en sla het FLA-bestand op.

Werken met ongecomprimeerde XFL-bestanden

Vanaf Flash Professional CS5 kunt u er ook voor kiezen om met uw Flash-bestanden in de niet-gecomprimeerde XFL-indeling te werken. In de niet-gecomprimeerde XFL-bestandsindeling kunt u alle afzonderlijke onderdelen of subbestanden, bekijken die het Flash-bestand bevat. Deze onderdelen zijn:

  • Een XML-bestand waarin het Flash-bestand als geheel wordt beschreven.

  • Afzonderlijke XML-bestanden waarin elk bibliotheeksymbool wordt beschreven.

  • Extra XML-bestanden met publicatie-instellingen, mobiele instellingen en andere instellingen.

  • Mappen met externe bronnen, zoals bitmapbestanden, die door het Flash-bestand worden gebruikt.

Door met niet-gecomprimeerde XFL-bestanden te werken, is het mogelijk dat aan elk onderdeel van het Flash-bestand afzonderlijk door verschillende personen kan worden gewerkt. U kunt ook een bronbeheersysteem gebruiken om de wijzigingen te beheren die in elk subbestand in het niet-gecomprimeerde XFL-bestand worden aangebracht. Samen zorgen deze mogelijkheden voor een betere samenwerking aan grote projecten met meerdere ontwerpers en ontwikkelaars.

Live-update gebruiken met XFL-bestanden

Met live-update van bewerkbare bronnen voor niet-gecomprimeerde XFL-documenten kunt u elk bibliotheekbestand van een niet-gecomprimeerde XFL-document bewerken zolang het document is geopend in Flash. De wijzigingen die u in de bron aanbrengt zijn zichtbaar in Flash nadat u de bron hebt bewerkt in een andere toepassing.

Een bron bewerken van een niet-gecomprimeerd XFL-document in een andere toepassing:

  1. Sla een Flash-document in de niet-gecomprimeerde XFL-indeling op.

  2. Open in een editor, bijvoorbeeld Photoshop, de bron die u wilt bewerken van de bibliotheekmap van het niet-gecomprimeerde XFL-document.

  3. Bewerk de bron en sla uw wijzigingen op.

  4. Keer terug naar Flash Pro.

    De update in de bron wordt onmiddellijk weergegeven in Flash.

SWF-bestanden uit Dreamweaver bewerken in Flash

Als u zowel Flash als Dreamweaver hebt geïnstalleerd, kunt u een SWF-bestand in een Dreamweaver-document selecteren en het bewerken met Flash. Het SWF-bestand wordt niet rechtstreeks bewerkt in Flash. Alleen het brondocument (het FLA-bestand) wordt bewerkt en vervolgens wordt het SWF-bestand opnieuw geëxporteerd.

  1. Open Eigenschappencontrole in Dreamweaver (Venster > Eigenschappen).
  2. Ga in het Dreamweaver-document op een van de volgende manieren te werk:
    • Klik op de tijdelijke aanduiding van het SWF-bestand om het bestand te selecteren en klik vervolgens in Eigenschappencontrole op Bewerken.

    • Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Command ingedrukt houdt (Macintosh) op de tijdelijke aanduiding voor het SWF-bestand en selecteer Bewerken met Flash in het snelmenu.

      Flash verschijnt in beeld en zoekt het Flash-ontwerpbestand (.fla) voor het geselecteerde SWF-bestand. Als het Flash-ontwerpbestand niet wordt gevonden, wordt u gevraagd het bestand te zoeken.

      Opmerking: Als het FLA- of SWF-bestand vergrendeld is, bekijkt u het bestand in Dreamweaver.

  3. Bewerk het FLA-bestand in Flash. In het Flash-documentvenster wordt aangegeven dat u het bestand wijzigt vanuit Dreamweaver.
  4. Klik op Gereed wanneer u de gewenste wijzigingen hebt aangebracht.

    Flash werkt het FLA-bestand bij en exporteert het weer als een SWF-bestand. Vervolgens wordt Flash afgesloten en verschijnt het Dreamweaver-document weer in beeld.

    Opmerking:

    Selecteer in Flash File > Update for Dreamweaver om het SWF-bestand bij te werken en Flash open te houden.

  5. Als u het bijgewerkte bestand in het document wilt bekijken, klikt u op Afspelen in Eigenschappencontrole van Dreamweaver of drukt u op F12 om een voorvertoning van de pagina weer te geven in een browservenster.
  1. Start Flash.
  2. Selecteer in het hoofdvenster van Flash de optie Create New > Flash File (Mobile).
  3. Selecteer in Device Central een Player-versie en een ActionScript-versie.
  4. Selecteer een inhoudstype.
  5. Selecteer in de lijst met beschikbare apparaten één doelapparaat of meerdere apparaten (of selecteer een set apparaten of één afzonderlijk apparaat in de lijst met apparaatsets).
  6. Klik op Maken.
  7. Voeg inhoud toe aan het nieuwe Flash-document.
  8. Als u het document wilt testen, selecteert u Besturing > Testen.

Nieuw document maken

U kunt een nieuw document maken of een eerder opgeslagen document in Flash Professional openen en u kunt een nieuw venster openen terwijl u bezig bent. U kunt eigenschappen instellen voor nieuwe of bestaande documenten.

Nieuw document maken

  1. Selecteer Bestand > Nieuw.
  2. Ga naar het tabblad Algemeen en selecteer het type Flash-document dat u wilt maken.
  3. Ga als volgt te werk:

Nieuw document via een sjabloon maken

  1. Selecteer Bestand > Nieuw.
  2. Klik op het tabblad Sjablonen.
  3. Selecteer een categorie in de categorielijst, selecteer een document in de lijst met categorie-items en klik op OK. U kunt standaardsjablonen selecteren die met Flash Professional worden geleverd of een sjabloon die u reeds hebt opgeslagen.

Bestaand document openen

  1. Selecteer Bestand > Openen.
  2. Navigeer met het dialoogvenster Openen naar het bestand of voer in het vak Ga naar het pad naar het bestand in.
  3. Klik op Openen.

Document bekijken wanneer meerdere documenten zijn geopend

Wanneer u meerdere documenten opent, geven de tabs aan de bovenkant van het documentvenster de geopende documenten aan en kunt u eenvoudig tussen de documenten navigeren. Tabs worden alleen weergegeven wanneer documenten zijn gemaximaliseerd in het documentvenster.

  1. Klik op de tab van het document dat u wilt bekijken.

    De tabs worden standaard weergegeven in de volgorde waarin de bijbehorende documenten zijn gemaakt. U kunt de documenttabs slepen om de volgorde te wijzigen.

Nieuw venster openen voor het huidige document

  1. Selecteer Venster > Venster dupliceren.

Eigenschappen instellen voor een nieuw of bestaand document

  1. Open een document en selecteer Wijzigen > Document.

    Het dialoogvenster Documentinstellingen wordt weergegeven.

  2. Als u de afmetingen van het werkgebied wilt instellen, gaat u als volgt te werk:
    • Wanneer u de grootte van het werkgebied in pixels wilt instellen, voert u waarden in de vakken Breedte en Hoogte in. De minimale grootte is 1 x 1 pixels en de maximale grootte is 2880 x 2880 pixels.

    • Als u het werkgebied precies wilt instellen op de hoeveelheid ruimte die wordt gebruikt door de inhoud van het werkgebied, kiest u de optie Afstemmen

    • Als u het werkgebied wilt instellen op het maximale beschikbare afdrukgebied, kiest u Printer Dit gebied wordt bepaald door het papierformaat min de huidige marge die is geselecteerd in het gebied Marges in het dialoogvenster Pagina-indeling (Windows) of het dialoogvenster Afdrukmarges (Macintosh).

    • Als u de standaardgrootte (550 x 400 pixels) wilt instellen voor het werkgebied, kiest u Standaard.

  3. Als u de positie en oriëntatie van 3D-objecten in het werkgebied wilt aanpassen, zodat de weergave in dezelfde verhouding blijft ten opzichte van de randen van het werkgebied, kiest u de optie 3D-perspectiefhoek aanpassen om de huidige projectie van werkgebied te behouden.

    Deze optie is alleen beschikbaar als u de grootte van het werkgebied wijzigt.

  4. Als u de inhoud van het werkgebied automatisch wilt schalen op basis van de wijziging in de grootte van het werkgebied, kiest u de optie Inhoud schalen met werkgebied (alleen CS5.5).

    Deze optie is alleen beschikbaar als u de grootte van het werkgebied wijzigt. U kunt de inhoud van vergrendelde en verborgen lagen ook schalen met de voorkeursopties. Zie Algemene voorkeuren instellen voor meer informatie.

  5. Als u de eenheid wilt opgeven voor de liniaal die wordt weergegeven in het werkgebied, selecteert u een optie uit het menu Liniaaleenheden. (Deze instelling bepaalt ook welke maateenheid wordt gebruikt in het deelvenster Info.)
  6. Klik op het staal Achtergrondkleur en selecteer een kleur in het palet om de achtergrondkleur van uw document in te stellen.
  7. Voer bij Framesnelheid het aantal animatieframes in dat per seconde wordt weergegeven.

    Voor de meeste animaties die op de computer worden afgespeeld, in het bijzonder voor animaties van een website, is een snelheid van 8 tot 15 frames per seconde (fps) voldoende. Wanneer u de framesnelheid verandert, wordt de nieuwe framesnelheid de standaard voor nieuwe documenten.

  8. (alleen CS5.5) Schakel Automatisch opslaan in en geef op om de hoeveel minuten u het document wilt opslaan. Het document wordt dan bij het opgegeven tijdsinterval automatisch opgeslagen.
  9. Ga als volgt te werk:
    • Klik op OK als u de nieuwe instellingen alleen wilt toepassen op het huidige document.

    • Klik op Als standaard instellen om van de nieuwe instellingen de standaardeigenschappen voor alle documenten te maken.

Wijzig als volgt documenteigenschappen met Eigenschapcontrole:

  1. Klik in het gebied buiten het werkgebied om de selectie van alle objecten in het werkgebied op te heffen. De eigenschappen van het document worden weergegeven in Eigenschapcontrole. Kies Venster > Eigenschappen om Eigenschapcontrole te openen.
  2. Ga naar het gedeelte Publiceren en kies de gewenste Flash Player-versie en ActionScript-versie voor uw document (alleen CS5.5). Klik op de knop Publicatie-instellingen voor toegang tot aanvullende publicatie-instellingen. Zie Publicatie-instellingen voor meer informatie.

  3. Voer bij FPS (frames per seconde) in het gedeelte Eigenschappen het aantal animatieframes in dat u elke seconde wilt afspelen.
  4. Voer waarden voor de breedte en hoogte van het werkgebied in als u het formaat van het werkgebied wilt wijzigen.
  5. Als u een achtergrondkleur voor het werkgebied wilt selecteren, klikt u op het kleurstaal naast de eigenschap Werkgebied en selecteert u een kleur in het palet.
  6. Klik op de knop Bewerken naast de grootte-eigenschappen om aanvullende documenteigenschappen te bewerken. Zie Eigenschappen instellen voor een nieuw of bestaand document voor meer informatie over alle documenteigenschappen.

XMP-metagegevens toevoegen aan een document

U kunt XMP-gegevens (Extensible Metadata Platform), zoals een titel, auteur, beschrijving en copyrightinformatie, toevoegen aan uw FLA-bestanden. XMP is een indeling voor metagegevens die bepaalde andere Adobe®-toepassingen kunnen interpreteren. De metagegevens kunnen worden weergegeven in Flash Professional en in Adobe® Bridge. Zie Metagegevens en trefwoorden in Bridge Help voor meer informatie over XMP-metagegevens.

Opmerking: 32-bits Bridge wordt niet ondersteund in Flash Professional CC.

Het insluiten van metagegevens verbetert het vermogen van webzoekmachines om relevante zoekresultaten te retourneren voor Flash Professional-inhoud. De zoekmetagegevens zijn gebaseerd op XMP-specificaties (Extensible Metadata Platform) en worden met een W3C-compatibele indeling opgeslagen in het FLA-bestand.

De metagegevens van een bestand bevatten informatie over de inhoud, de copyrightstatus, de oorsprong en de historie van het bestand. In het dialoogvenster Bestandsinformatie kunt u de metagegevens van het huidige bestand bekijken en bewerken.

Afhankelijk van het geselecteerde bestand kunnen de volgende soorten metagegevens worden weergegeven:

Beschrijving

Bevat auteur, titel, auteursrecht en overige informatie.

IPTC

Hier worden bewerkbare metagegevens weergegeven. U kunt onderschriften en copyrightgegevens toevoegen aan uw bestanden. IPTC Core is een specificatie die is goedgekeurd door de IPTC (International Press Telecommunications Council) in oktober 2004. Het verschil met het oudere IPTC (IIM, verouderd) is dat er nieuwe eigenschappen zijn toegevoegd, namen van sommige eigenschappen zijn gewijzigd en eigenschappen zijn verwijderd.

Cameragegevens (Exif)

Hier wordt informatie weergegeven die is toegewezen door digitale camera's, waaronder de camera-instellingen die tijdens het maken van de foto zijn gebruikt.

Videogegevens

Hiermee geeft u metagegevens weer voor videobestanden, zoals aspectverhouding pixel, scène en shot.

Audiogegevens

Hiermee geeft u metagegevens weer voor audiobestanden, zoals kunstenaar, album, tracknummer en genre.

Mobiele SWF

Hier wordt informatie weergegeven over SWF-bestanden, waaronder titel, auteur, beschrijving en copyright.

Historie

Hiermee houdt u een logboek met wijzigingen bij die met Photoshop in afbeeldingen zijn aangebracht.

Opmerking: de voorkeur Historielogbestand in Photoshop moet zijn ingeschakeld om de metagegevens van het bestand in het logbestand te kunnen opslaan.

Version Cue

Hier worden alle versiegegevens van Version Cue-bestanden weergegeven.

DICOM

Hier worden gegevens over afbeeldingen weergegeven die in de DICOM-indeling (Digital Imaging and Communications in Medicine) zijn opgeslagen.

U voegt als volgt metagegevens toe:

  1. Kies Bestand > Bestandsinfo.
  2. Voer in het dialoogvenster Bestandsinfo dat wordt weergegeven de metagegevens in die u wilt opnemen. U kunt op elk gewenst moment metagegevens toevoegen aan of verwijderen uit het FLA-bestand.

Flash-documenten opslaan

U kunt een FLA-document van Flash Professional opslaan met de huidige naam en locatie of met een andere naam of locatie.

Wanneer een document niet-opgeslagen wijzigingen bevat, wordt een asterisk (*) weergegeven achter de documentnaam in de titelbalk van het document, de titelbalk van de toepassing en op de documenttab. Wanneer u het document opslaat, wordt de asterisk verwijderd.

Flash-document opslaan in de standaard-FLA-indeling

  1. Ga als volgt te werk:
    • Selecteer Bestand > Opslaan om de huidige versie op de schijf te overschrijven.

    • Selecteer Bestand > Opslaan als om het document op een andere locatie en/of met een andere naam op te slaan, of om het document te comprimeren.

  2. Wanneer u Opslaan als hebt geselecteerd, of als u het document nog niet eerder hebt opgeslagen, voert u de bestandsnaam en locatie in.
  3. Klik op Opslaan.

Een document opslaan in de niet-gecomprimeerde XFL-indeling

  1. Kies Bestand > Opslaan als.
  2. Kies Flash CS5 of Niet gecomprimeerd Flash CS5.5-document (*xfl) in het menu Opslaan als type
  3. Geef een naam en locatie op voor het bestand en klik op Opslaan.

Terugkeren naar de laatst opgeslagen versie van een document

  1. Selecteer Bestand > Terugkeren.

Document opslaan als een sjabloon

  1. Selecteer Bestand > Opslaan als sjabloon.
  2. Voer in het vak Naam in het dialoogvenster Opslaan als een naam voor de sjabloon in.
  3. Selecteer een categorie in het pop-upmenu Categorie, of voer een naam in om een nieuwe categorie te maken.
  4. Voer in het vak Beschrijving een beschrijving van de sjabloon in (t/m 255 tekens) en klik op OK.

    De beschrijving wordt weergegeven wanneer de sjabloon in het dialoogvenster Nieuw document wordt geselecteerd.

    Als u een opgeslagen sjabloon wilt verwijderen, navigeert u naar een van de volgende mappen en verwijdert u het FLA-sjabloonbestand uit de desbetreffende categoriemap.

    • Windows XP - C:\Documents and Settings\<gebruikersnaam>\Local Settings\Application Data\Adobe\Flash CS5\nl_NL\Configuration\Templates\

    • Windows Vista en 7 - C:\Users\<gebruikersnaam>\AppData\Local\Adobe\Flash CS5\<taal>\Configuration\Templates\

    • Mac OS - <HardDisk>/Users/<gebruikersnaam>/Library/Application Support/Adobe/Flash CS5/<taal>/Configuration/Templates/

Een document opslaan als Flash CS4-document

  1. Selecteer Bestand > Opslaan als.
  2. Voer de bestandsnaam en de locatie in.
  3. Selecteer Flash CS4-document in het pop-upmenu Indeling en klik op Opslaan.
    Opmerking:

    Als een waarschuwingsbericht aangeeft dat inhoud wordt verwijderd als u het document in de Flash CS4-indeling opslaat, selecteert u Opslaan als Flash CS4 om door te gaan. Dit kan gebeuren als uw document functies bevat die alleen beschikbaar zijn in Flash CS5. Flash Professional behoudt deze functies niet als u het document in de Flash CS4-indeling opslaat.

Documenten opslaan wanneer u Flash afsluit

  1. Selecteer Bestand > Afsluiten (Windows) of Flash > Flash afsluiten (Macintosh).
  2. Wanneer documenten zijn geopend met niet-opgeslagen wijzigingen, vraagt Flash Professional voor elk document of u de wijzigingen wilt opslaan of niet.
    • Klik op Ja om de wijzigingen op te slaan en het document te sluiten.

    • Klik op Nee om het document te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.

Flash-documenten afdrukken

Wanneer u uw documenten wilt bewerken of er een voorvertoning van wilt weergeven, drukt u frames af vanuit Flash Professional-documenten of geeft u frames op die vanuit Flash Player afdrukbaar moeten zijn.

Wanneer u frames vanuit een Flash Professional-document afdrukt, gebruikt u het dialoogvenster Afdrukken om het bereik van scènes of frames op te geven dat moet worden afgedrukt en het aantal kopieën. In Windows wordt in het dialoogvenster Pagina-instelling het papierformaat, de afdrukstand en diverse afdrukopties opgegeven (zoals de marges en of alle frames van elke pagina moeten worden afgedrukt). Op een Mac worden deze opties verdeeld tussen de dialoogvensters Pagina-instelling en Afdrukmarges.

De dialoogvensters Afdrukken en Pagina-instelling zijn standaard aanwezig op elk besturingssysteem; het uiterlijk ervan hangt af van het geselecteerde printerstuurprogramma.

  1. Selecteer Bestand > Pagina-instelling (Windows) of Bestand > Afdrukmarges (Macintosh).
  2. Stel de paginamarges in. Selecteer beide centreeropties om het frame in het midden van de pagina af te drukken.
  3. Geef in het menu Frames aan of alle frames in het document moeten worden afgedrukt of alleen het eerste frame van elke scène.
  4. Selecteer de volgende opties in het menu Lay-out:

    Ware grootte

    - drukt het frame af op volledige grootte. Voer een waarde in voor de schaal om het afgedrukte frame te verkleinen of te vergroten.

    Passend op één pagina

    - verkleint of vergroot elk frame, zodat het frame het gehele afdrukgebied van de pagina vult.

    Storyboard

    - drukt verschillende miniaturen af op één pagina. Selecteer Vakken, Raster of Leeg. Voer het aantal miniaturen per pagina in het vak Frames in. Stel de ruimte tussen de miniaturen in het vak Framemarge in en selecteer Labelframes om het framelabel als een miniatuur af te drukken.

  5. Selecteer Bestand > Afdrukken om frames af te drukken.

Framelabels gebruiken om afdrukken uit te schakelen

Wanneer u ervoor kiest geen van de frames in de hoofdtijdlijn af te drukken, labelt u een frame als !#p om het gehele SWF-bestand niet-afdrukbaar te maken. Wanneer u een frame labelt als !#p, wordt de opdracht Afdrukken in het contextmenu van Flash Player gedimd (inactief) gemaakt. U kunt het contextmenu van Flash Player ook verwijderen.

Wanneer u het afdrukken vanuit Flash Player uitschakelt, kan de gebruiker toch gebruikmaken van de opdracht Afdrukken in de browser om frames af te drukken. Aangezien deze opdracht een browserkenmerk is, kunt u Flash Professional niet gebruiken om de functie te beheren of uit te schakelen.

Afdrukken uitschakelen in het contextmenu van Flash Player

  1. Open of activeer het Flash Professional-document (FLA) om het te publiceren.
  2. Selecteer het eerste hoofdframe in de hoofdtijdlijn.
  3. Selecteer Venster > Eigenschappen om Eigenschapcontrole weer te geven.
  4. Voer in Eigenschapcontrole bij Framelabel !#p in om op te geven dat het frame niet wordt afgedrukt.

    Geef slechts één label !#p op om de opdracht Afdrukken in het contextmenu gedimd (inactief) te maken.

    Opmerking:

    u kunt ook een leeg frame selecteren (in plaats van een hoofdframe) en het als volgt labelen:#p.

Afdrukken uitschakelen door het contextmenu van Flash Player te verwijderen

  1. Open of activeer het Flash Professional-document (FLA) om het te publiceren.
  2. Selecteer Bestand > Publicatie-instellingen.
  3. Selecteer het tabblad HTML, hef de selectie van Menu weergeven op en klik op OK.

Afdrukgebied opgeven bij het afdrukken van frames

  1. Open het Flash Professional-bestand (FLA) dat de frames bevat die u wilt instellen om af te drukken.
  2. Selecteer een frame die u niet hebt opgegeven om af te drukken met een framelabel #p dat zich op dezelfde laag bevindt als een frame met het label #p.

    Wanneer u uw werk wilt ordenen, selecteert u het volgende frame na het frame met het label #p.

  3. Maak een vorm in het werkgebied met het formaat van het gewenste afdrukgebied. Wanneer u het selectiekader van een frame wilt gebruiken, selecteert u een frame met een object dat het geschikte afdrukgebiedformaat heeft.
  4. Selecteer het frame in de tijdlijn dat de vorm bevat die u voor het selectiekader wilt gebruiken.
  5. Voer in Eigenschapcontrole (Venster > Eigenschappen) bij Framelabel #b in om de geselecteerde vorm op te geven als het selectiekader voor het afdrukgebied.

    Er is slechts één framelabel #b per tijdlijn toegestaan. Deze optie is gelijk aan het selecteren van de selectiekaderoptie Film bij de handeling Afdrukken.

Afgedrukte achtergrondkleur wijzigen

U kunt de achtergrondkleur afdrukken die in het dialoogvenster Documenteigenschappen is ingesteld. Wijzig alleen de achtergrondkleur voor de frames die worden afgedrukt door een gekleurd object op de onderste laag van de tijdlijn te plaatsen die wordt afgedrukt.

  1. Plaats een gevulde vorm die het werkgebied bedekt op het onderste niveau van de tijdlijn die wordt afgedrukt.
  2. Selecteer de vorm en selecteer vervolgens Wijzigen > Document. Selecteer een kleur voor de af te drukken achtergrondkleur.

    Deze handeling wijzigt de achtergrondkleur van het gehele document, inclusief de achtergrondkleur van filmclips en geladen SWF-bestanden.

  3. Ga als volgt te werk:
    • Wanneer u die kleur als de achtergrondkleur van het document wilt afdrukken, geeft u op dat het frame moet worden afgedrukt waarin u de vorm hebt geplaatst.

    • Herhaal stap 2 en 3 als u een andere achtergrondkleur wilt behouden voor frames die niet worden afgedrukt. Plaats de vorm vervolgens op het onderste niveau van de tijdlijn, in alle frames die niet voor afdrukken zijn toegewezen.

Gebruik de opdracht Afdrukken in het contextmenu van Flash Player om frames af te drukken vanuit elk SWF-bestand in Flash Professional.

Met de opdracht Afdrukken in het contextmenu kunt u geen transparantie of kleureffecten en geen frames uit andere filmclips afdrukken. Als u met meer geavanceerde afdrukmogelijkheden wilt werken, gebruikt u het object PrintJob of de functie print().

  1. Open het document.

    Met deze opdracht drukt u de frames met het label #p af door het werkgebied te gebruiken als het afdrukgebied of het opgegeven selectiekader.

    Wanneer u geen frames hebt toegewezen om af te drukken, worden alle frames in de hoofdtijdlijn van het document afgedrukt.

  2. Selecteer Bestand > Voorvertoning publiceren > Standaard of druk op de F12-toets om de Flash Professional-inhoud in een browser te bekijken.
  3. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd de Control-toets ingedrukt en klik (Macintosh) op de Flash Professional-inhoud in het browservenster om het Flash Player-contextmenu weer te geven.
  4. Selecteer Afdrukken in het contextmenu van Flash Player om het dialoogvenster Afdrukken weer te geven.
  5. Selecteer in Windows het afdrukbereik om de frames te selecteren die u wilt afdrukken.
  6. Selecteer op een Mac de pagina's die u wilt afdrukken in het dialoogvenster Afdrukken.
  7. Selecteer overige afdrukopties op basis van de eigenschappen van uw printer.
  8. Klik op OK (Windows) of Print (Macintosh).
Opmerking:

afdrukken vanuit het contextmenu communiceert niet met aanroepen van het object PrintJob.

Krijg sneller en gemakkelijker hulp

Nieuwe gebruiker?