Basisbeginselen van de werkruimte

Overzicht van de werkruimte

U kunt documenten en bestanden maken en bewerken met verschillende elementen, zoals deelvensters, balken en vensters. Elke schikking van deze elementen wordt een werkruimte genoemd. De werkruimten van de verschillende toepassingen in Adobe® Creative Suite® 5 zien er allemaal hetzelfde uit, zodat u moeiteloos tussen de toepassingen kunt schakelen. Het is ook mogelijk de toepassingen aan te passen aan uw manier van werken door een vooraf ingestelde werkruimte te selecteren of een nieuwe werkruimte te maken.

Hoewel de standaardindeling van de werkruimte in de verschillende producten verschilt, kunt u de elementen van de werkruimten op min of meer dezelfde wijze gebruiken.

  • De toepassingsbalk boven in het scherm bevat een werkruimteschakelaar, menu's (alleen Windows) en andere besturingselementen voor de toepassing. Op de Mac kunt u voor bepaalde producten via het menu Venster de toepassingsbalk tonen of verbergen.

  • Het deelvenster Gereedschappen bevat gereedschappen om afbeeldingen, illustraties, pagina-elementen en dergelijke te maken en te bewerken. Gerelateerde gereedschappen worden gegroepeerd.

  • In het deelvenster Beheer (ook wel het regelpaneel genoemd) ziet u opties voor het geselecteerde gereedschap. In Illustrator worden de opties voor het geselecteerde object weergegeven in het deelvenster Beheer. (In Adobe Photoshop® wordt dit de optiebalk genoemd. In Adobe Flash®, Adobe Dreamweaver® en Adobe Fireworks® wordt dit de eigenschappencontrole genoemd en worden hier de eigenschappen van het geselecteerde element weergegeven.)

  • In het documentvenster ziet u het bestand waaraan u werkt. U kunt documentvensters weergeven als tabbladen en in bepaalde gevallen kunt u documentvensters groeperen en koppelen.

  • Deelvensters helpen u uw werk overzichtelijk te houden en te wijzigen. Voorbeelden hiervan zijn de tijdlijn in Flash, het deelvenster Penseel in Illustrator, het deelvenster Lagen in Adobe Photoshop® en het deelvenster CSS-stijlen in Dreamweaver. Deelvensters kunnen worden gegroepeerd, gestapeld of gekoppeld.

  • In het toepassingskader of toepassingsframe worden alle werkruimte-elementen gegroepeerd in één, geïntegreerd venster waarin u de toepassing als een eenheid kunt behandelen. Wanneer u het toepassingskader of een van de elementen in het kader verplaatst, vergroot of verkleint, passen de elementen zich aan elkaar aan, zodat ze elkaar niet overlappen. Deelvensters verdwijnen niet wanneer u overschakelt naar een andere toepassing of wanneer u per ongeluk buiten de toepassing klikt. Als u met twee of meer toepassingen werkt, kunt u deze naast elkaar op het scherm of op meerdere beeldschermen plaatsen.

    Als u een Mac gebruikt en de voorkeur geeft aan de traditionele vrije gebruikersinterface, kunt u het toepassingskader uitschakelen. In Adobe Illustrator® selecteert u bijvoorbeeld Venster > Toepassingskader om het kader in of uit te schakelen. (In Flash is het toepassingsframe permanent ingeschakeld voor Mac en in Dreamweaver voor Mac wordt het toepassingsframe niet gebruikt.)

Standaard Illustrator-werkruimte
Standaard Illustrator-werkruimte

A. Als tabbladen weergegeven documentvensters B. Toepassingsbalk C. Werkruimteschakelaar D. Titelbalk van deelvenster E. Regelpaneel/deelvenster Beheer F. Deelvenster Gereedschappen G. Knop voor samenvouwen tot pictogrammen H. Vier deelvenstergroepen in verticaal koppelingsgebied 

Alle deelvensters verbergen of weergeven

  • (Illustrator, Adobe InCopy®, Adobe InDesign®, Photoshop, Fireworks) Als u alle deelvensters wilt verbergen of weergeven, inclusief de gereedschappen en het regelpaneel/deelvenster Beheer, drukt u op Tab.

  • (Illustrator, InCopy, InDesign, Photoshop) Als u alle deelvensters wilt verbergen of weergeven, behalve de gereedschappen en het regelpaneel/deelvenster Beheer, drukt u op Shift+Tab.

Opmerking:

U kunt verborgen deelvensters tijdelijk weergeven als Verborgen deelvensters automatisch tonen is geselecteerd bij de Interface-voorkeuren. Deze functie is altijd ingeschakeld in Illustrator. Verplaats de aanwijzer naar de rand van het toepassingsvenster (Windows®) of naar de rand van het beeldscherm (Mac OS®) en houd deze boven de strook die dan wordt weergegeven

  • (Flash, Dreamweaver, Fireworks) Druk op F4 om alle deelvensters te tonen of verbergen.

Opties in het deelvenster weergeven

  1. Klik op het deelvenstermenupictogram rechtsboven in het deelvenster.

    Opmerking:

    U kunt een deelvenstermenu ook openen als het deelvenster is verkleind tot pictogram.

    Opmerking:

    In Photoshop kunt u de tekengrootte van de tekst in de deelvensters en de knopinfo wijzigen. Kies een grootte in het menu Tekengrootte gebruikersinterface bij de voorkeuren voor de interface.

(Ilustrator) Helderheid van het deelvenster aanpassen

  1. Verplaats de schuifregelaar Helderheid in de Voorkeuren voor de gebruikersinterface. Dit besturingselement heeft invloed op alle deelvensters, inclusief het regelpaneel.

Deelvenster Gereedschappen opnieuw configureren

U kunt de gereedschappen in het deelvenster Gereedschappen in één kolom of naast elkaar in twee kolommen weergeven. (Deze functie is niet beschikbaar in het deelvenster Gereedschappen in Fireworks en Flash.)

Opmerking:

In InDesign en InCopy kunt u ook schakelen tussen de weergave in één kolom en dubbele kolommen (of één rij) door een optie in de voorkeuren voor de interface in te stellen.

  1. Klik op de dubbele pijl boven aan het deelvenster Gereedschappen.

Vensters en deelvensters beheren

U kunt een aangepaste werkruimte maken door documentvensters en deelvensters te verplaatsen en aan te passen. U kunt aangepaste werkruimten opslaan en schakelen tussen deze werkruimten. Als u in Fireworks de naam wijzigt van aangepaste werkruimten, kan dit leiden tot onverwacht gedrag.

Opmerking:

In de volgende voorbeelden wordt ter demonstratie Photoshop gebruikt. De werkruimte werkt in alle producten op dezelfde manier.

Documentvensters opnieuw rangschikken, koppelen of laten zweven

Als u meerdere bestanden opent, worden de documentvensters als tabbladen weergegeven.

  • Als u de rangschikking van dergelijke documentvensters wilt wijzigen, sleept u de tab van een venster naar een nieuwe locatie in de groep.
  • Als u een documentvenster wilt loskoppelen (zweven of verwijderen uit tabbladgroep) van een groep vensters, sleept u het tabblad van dat venster uit de groep.
Opmerking:

In Photoshop kunt u ook Venster > Ordenen > Zweven in venster selecteren om één documentvenster te laten zweven of Venster > Ordenen > Alles zweven in vensters om alle documentvensters tegelijkertijd te laten zweven. Raadpleeg de technische notitie kb405298 voor meer informatie.

Opmerking:

Dreamweaver biedt geen ondersteuning voor het koppelen en loskoppelen van documentvensters. Gebruik de knop Minimaliseren van het documentvenster om vensters te laten zweven (Windows) of kies Venster > Naast elkaar om documentvensters naast elkaar weer te geven. Zoek op “Naast elkaar” in Dreamweaver Help voor meer informatie over dit onderwerp. De werkwijze voor Macintosh-gebruikers wijkt enigszins af.

  • Als u een documentvenster wilt koppelen aan een afzonderlijke groep documentvensters, sleept u het venster naar de groep.

  • Als u groepen gestapelde of naast elkaar geplaatste documenten wilt maken, sleept u het venster naar een van de neerzetzones boven, onder of aan een zijde van een ander venster. U kunt ook een lay-out voor de groep selecteren aan de hand van de knop Lay-out op de toepassingsbalk.

Opmerking:

Niet alle producten bieden ondersteuning voor deze functie. U kunt echter de opdrachten Trapsgewijs en Naast elkaar in het menu Venster gebruiken om de lay-out van uw documenten te bepalen.

  • Als u een selectie sleept en wilt overschakelen naar een ander document in een als tabblad weergegeven groep, houdt u de selectie een ogenblik boven het tabblad van een document.
Opmerking:

Niet alle producten bieden ondersteuning voor deze functie.

Deelvensters koppelen en ontkoppelen

Een koppelingsgebied is een verzameling deelvensters of deelvenstergroepen die samen en meestal in een verticale positie worden weergegeven. U kunt deelvensters koppelen en loskoppelen door ze in en uit een koppelingsgebied te verplaatsen.

  • Als u een deelvenster wilt koppelen, versleept u dit aan de tab naar het koppelingsgebied, bovenaan, onderaan of tussen andere deelvensters.

  • Als u een deelvenstergroep wilt koppelen, sleept u deze aan de titelbalk (de effen, lege balk boven de tabs) naar het koppelingsgebied.

  • Als u een deelvenster of deelvenstergroep wilt verwijderen, sleept u het venster of de groep aan de tab of de titelbalk uit het koppelingsgebied. U kunt het naar een ander koppelingsgebied slepen of vrij laten zweven.

deelvenster in nieuw koppelingsgebied
Deelvenster Navigator dat naar een nieuw koppelingsgebied wordt gesleept, aangeduid met een blauwe, verticale markering

deelvenster in eigen koppelingsgebied
Deelvenster Navigator dat is gekoppeld in een eigen koppelingsgebied

Opmerking:

U kunt voorkomen dat deelvensters alle ruimte in een koppelingsgebied in beslag nemen. Versleep de onderrand van het koppelingsgebied, zodat deze de rand van de werkruimte niet meer raakt.

Deelvensters verplaatsen

Terwijl u een deelvenster verplaatst, ziet u blauw gemarkeerde neerzetzones. Dit zijn gebieden waarnaar u het deelvenster kunt verplaatsen. U kunt een deelvenster bijvoorbeeld omhoog of omlaag in een koppelingsgebied verplaatsen door het naar de smalle blauwe neerzetzone boven of onder een ander deelvenster te slepen. Als u het naar een gebied sleept dat geen neerzetzone is, zweeft het venster vrij in de werkruimte.

Opmerking:

De neerzetzone wordt geactiveerd door de positie van de muisaanwijzer (en niet door de positie van het deelvenster), dus als de neerzetzone niet wordt weergegeven, kunt u de muisaanwijzer naar de positie slepen waar de neerzetzone zich moet bevinden.

  • U verplaatst een deelvenster door de tab van het deelvenster te slepen.

  • Als u een deelvenstergroep wilt verplaatsen, sleept u de titelbalk.

Deelvenster Kleur gekoppeld boven deelvenster Lagen
De smalle, blauwe neerzetzone geeft aan dat het deelvenster Kleur zal worden gekoppeld boven het deelvenster Lagen.

A. Titelbalk B. Tab C. Neerzetzone 

Opmerking:

Druk op Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) terwijl u een deelvenster verplaatst om te voorkomen dat het wordt gekoppeld. Druk tijdens het verplaatsen van het deelvenster op Esc om de bewerking te annuleren.

Deelvensters toevoegen en verwijderen

Als u alle deelvensters uit een koppelingsgebied verwijdert, verdwijnt het koppelingsgebied. U kunt een koppelingsgebied maken door deelvensters naar de rechterrand van de werkruimte te verplaatsen totdat u een neerzetzone ziet.

  • Als u een deelvenster wilt verwijderen, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt en klikt u (Mac) op het tabblad van het deelvenster en selecteert u Sluiten. U kunt de selectie van het deelvenster ook opheffen in het menu Venster.

  • Als u een deelvenster wilt toevoegen, selecteert u het in het menu Venster en koppelt u het op de gewenste positie.

Deelvenstergroepen bewerken

  • Als u een deelvenster in een groep wilt verplaatsen, sleept u de tab van het deelvenster naar de gemarkeerde neerzetzone in de groep.

deelvenster toevoegen aan groep
Een deelvenster toevoegen aan een deelvenstergroep

  • Als u deelvensters in een groep wilt herschikken, sleept u de tab van het deelvenster naar een nieuwe locatie in de groep.

  • Als u een deelvenster uit de groep wilt verwijderen, zodat dit vrij zweeft, sleept u het deelvenster aan de tab buiten de groep.

  • Als u een groep wilt verplaatsen, sleept u de titelbalk (het gebied boven de tabbladen).

Zwevende deelvensters stapelen

Als u een deelvenster uit het koppelingsgebied sleept, maar niet neerzet in een neerzetzone, wordt het een vrij zwevend venster. U kunt zwevende vensters overal in de werkruimte plaatsen. U kunt zwevende deelvensters of deelvenstergroepen stapelen, zodat ze zich verplaatsen als een eenheid wanneer u de bovenste titelbalk versleept.

zwevende deelvensters
Vrij zwevende gestapelde deelvensters

  • Als u zwevende deelvensters wilt stapelen, sleept u het deelvenster aan de tab naar de neerzetzone onder aan een ander deelvenster.

  • Als u de stapelvolgorde wilt wijzigen, sleept u een deelvenster omhoog of omlaag aan de tab.

Opmerking:

Zorg ervoor dat u de tab boven de smalle neerzetzone tussen deelvensters loslaat en niet in de brede neerzetzone in een titelbalk.

  • Als u een deelvenster of deelvenstergroep uit de stapel wilt verwijderen, zodat dit onderdeel in zijn eentje zweeft, sleept u het aan de tab of titelbalk uit de stapel.

De grootte van deelvensters wijzigen

  • Dubbelklik op de tab van een deelvenster, deelvenstergroep of stapel deelvensters om deze op minimale of maximale grootte weer te geven. U kunt ook dubbelklikken in het tabbladgebied (de lege ruimte naast de tabbladen).

  • Als u het formaat van een deelvenster wilt wijzigen, sleept u een van de zijden van het deelvenster. Bepaalde deelvensters, zoals het deelvenster Kleur in Photoshop, kunnen niet worden vergroot of verkleind door te slepen.

Deelvensterpictogrammen samenvouwen en uitvouwen

U kunt deelvensters samenvouwen tot pictogrammen om de werkruimte overzichtelijk te houden. In bepaalde gevallen worden deelvensters samengevouwen tot pictogrammen in de standaardwerkruimte.

Deelvensters samengevouwen tot pictogrammen
Deelvensters samengevouwen tot pictogrammen

Uitgevouwen deelvensters
Deelvensters die vanuit pictogrammen zijn uitgevouwen

  • Klik op de dubbele pijl boven in het koppelingsgebied om alle deelvensterpictogrammen in een kolom samen of uit te vouwen.
  • Als u het pictogram van één deelvenster wilt uitvouwen, klikt u erop.
  • Als u het formaat van deelvensterpictogrammen zodanig wilt aanpassen dat u alleen de pictogrammen ziet (en niet de titels), versmalt u het koppelingsgebied totdat de tekst verdwijnt. Maak het koppelingsgebied breder als u de pictogramtekst weer wilt weergeven.
  • Als u een uitgevouwen deelvenster opnieuw wilt samenvouwen tot een pictogram, klikt u op de tab, het pictogram of de dubbele pijl in de titelbalk van het deelvenster.
Opmerking:

Als u in bepaalde producten Pictogramdeelvensters automatisch samenvouwen in de voorkeuren van de interface- of gebruikersinterface-opties selecteert, wordt een pictogram van een uitgevouwen deelvenster automatisch samengevouwen wanneer u elders klikt.

  • Als u een zwevend deelvenster of een zwevende deelvenstergroep aan een koppelingsgebied voor pictogrammen wilt toevoegen, sleept u het venster of de groep aan de tab of de titelbalk naar het koppelingsgebied. (Deelvensters worden automatisch samengevouwen tot pictogrammen als ze aan een pictogramkoppelingsgebied worden toegevoegd.)

  • Als u een deelvensterpictogram (of groep met deelvensterpictogrammen) wilt verplaatsen, sleept u het pictogram. U kunt pictogrammen van deelvensters omhoog of omlaag slepen in het koppelingsgebied, naar andere koppelingsgebieden (waar ze worden weergegeven in de deelvensterstijl van dat koppelingsgebied) of buiten het koppelingsgebied (waar ze verschijnen als zwevende pictogrammen).

Werkruimten opslaan en schakelen tussen werkruimten

Door de huidige grootte en positie van deelvensters als een benoemde werkruimte op te slaan, kunt u die werkruimte herstellen, zelfs als u een deelvenster verplaatst of sluit. De namen van de opgeslagen werkruimten worden weergegeven via de werkruimteschakelaar op de toepassingsbalk.

Een aangepaste werkruimte opslaan

  1. Als de werkruimte de configuratie heeft die u wilt opslaan, gaat u op een van de volgende manieren te werk:

    • (Illustrator) Kies Venster > Werkruimte > Werkruimte opslaan.

    • (Photoshop, InDesign, InCopy) Kies Venster > Werkruimte > Nieuwe werkruimte.

    • (Dreamweaver) Kies Venster > Lay-out werkruimte > Nieuwe werkruimte.

    • (Flash) Kies Nieuwe werkruimte via de werkruimteschakelaar op de toepassingsbalk.

    • (Fireworks) Kies Huidige opslaan via de werkruimteschakelaar op de toepassingsbalk.

  2. Typ een naam voor de werkruimte.

  3. (Photoshop, InDesign) Onder Vastleggen selecteert u een of meer opties:

    Locaties van deelvensters

    Hiermee slaat u de huidige deelvensterlocaties op (alleen InDesign).

    Sneltoetsen

    Hiermee slaat u de huidige set sneltoetsen op (alleen Photoshop).

    Menu's of Menu's aanpassen

    Hiermee slaat u de huidige set menu's op.

Werkruimten weergeven of schakelen tussen werkruimten

  1. Selecteer een werkruimte via de werkruimteschakelaar op de toepassingsbalk.

Opmerking:

In Photoshop kunt u sneltoetsen aan elke werkruimte toewijzen om snel tussen werkruimten te kunnen navigeren.

Een aangepaste werkruimte verwijderen

  • Selecteer Werkruimten beheren via de werkruimteschakelaar op de toepassingsbalk, selecteer de werkruimte en klik op Verwijderen. (Deze optie is niet beschikbaar in Fireworks.)

  • (Photoshop, InDesign, InCopy) Selecteer Werkruimte verwijderen via de werkruimteschakelaar.

  • (Illustrator) Kies Venster > Werkruimte > Werkruimten beheren, selecteer de werkruimte en klik vervolgens op het pictogram Verwijderen.

  • (Photoshop, InDesign) Kies Venster > Werkruimte > Werkruimte verwijderen, selecteer de werkruimte en klik vervolgens op Verwijderen.

De standaardwerkruimte herstellen

  1. Selecteer de werkruimte Standaard of Essentiële middelen via de werkruimteschakelaar op de toepassingsbalk.

    Opmerking:

    in Dreamweaver is Ontwerpen de standaardwerkruimte.

  2. Verwijder voor Fireworks (Windows) de volgende mappen:

    Windows Vista

    \\Gebruikers\<gebruikersnaam>\AppData\Roaming\Adobe\Fireworks CS4\

    Windows XP

    \\Documents and Settings\<gebruikersnaam>\Application Data\Adobe\Fireworks CS4

  3. (Photoshop, InDesign, InCopy) Selecteer Venster > Werkruimte > [Naam werkruimte] opnieuw instellen.

(Photoshop) Indeling van een opgeslagen werkruimte herstellen

In Photoshop worden werkruimten automatisch weergegeven in de rangschikking die u het laatst hebt ingesteld, maar u kunt de oorspronkelijke, opgeslagen rangschikking van de deelvensters herstellen.

  • Als u een afzonderlijke werkruimte opnieuw wilt instellen, kiest u Venster > Werkruimte > Naam werkruimte opnieuw instellen.

  • Als u alle werkruimten die met Photoshop zijn geïnstalleerd, opnieuw wilt instellen, klikt u op Standaardwerkruimten opnieuw instellen bij Interfacevoorkeuren.

Opmerking:

Als u de volgorde van de werkruimten op de toepassingsbalk wilt wijzigen, moet u de werkruimten slepen.

Interfacevoorkeuren wijzigen

  1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Interface (Windows) of InCopy > Voorkeuren > Interface (Mac OS).

  2. Kies de instellingen die u wilt opgeven en klik op OK.

Knopinfo

Knopinfo wordt weergegeven als u de muisaanwijzer houdt boven interface-items zoals gereedschappen op de werkbalk en opties in het regelpaneel. Kies Geen om de knopinfo uit te schakelen.

Miniaturen tonen bij plaatsen

Als u een afbeelding plaatst, wordt een miniatuur van de afbeelding weergegeven in de geladen afbeeldingscursor. Op dezelfde manier wordt een miniatuur van de eerste paar regels tekst weergegeven in de geladen tekstcursor. Schakel deze optie uit als u niet wilt dat miniaturen worden weergegeven als u afbeeldingen of tekst plaatst.

Transformatiewaarden tonen

Als u een object maakt, vergroot/verkleint of roteert, geeft de cursor de [x,y]-coördinaten, breedte en hoogte of rotatiegegevens weer.

Gebaren met meerdere aanrakingen inschakelen

Selecteer deze optie als u de multi-touch muisbesturing van Windows en Mac OS wilt gebruiken in InDesign. Als u bijvoorbeeld de Magic Mouse in Mac OS gebruikt, kunt u met een veegbeweging omhoog of omlaag bladeren of naar de vorige of volgende pagina of spread gaan, en kunt u met een draaibeweging de spread roteren.

Object markeren onder selectiegereedschap

Selecteer deze optie om de kaderranden van objecten te markeren als het gereedschap Direct selecteren eroverheen wordt bewogen.

Zwevende gereedschapsset

Geef op of de werkbalk wordt weergegeven als één kolom, als een dubbele kolom of als één rij.

Pictogramdeelvensters automatisch samenvoegen

Als deze optie is geselecteerd, wordt het open deelvenster automatisch gesloten als u op het documentvenster klikt.

Verborgen deelvensters automatisch tonen

Als u deelvensters verbergt door op Tab te drukken, worden de deelvensters tijdelijk weergegeven als u de muisaanwijzer boven de zijkant van het documentvenster houdt en deze optie is geselecteerd. Als deze optie niet is geselecteerd, moet u nogmaals op Tab drukken om deelvensters weer te geven.

Documenten openen als tabbladen

Als deze optie niet is geselecteerd, worden documenten die u maakt of opent, weergegeven als zwevende vensters in plaats van als vensters met tabbladen.

Koppelen van zwevend documentvenster inschakelen

Als deze optie is ingeschakeld, kunt u zwevende documenten aan elkaar koppelen als vensters met tabbladen. Als de optie is uitgeschakeld, worden zwevende documentvensters niet aan andere documentvensters gekoppeld, tenzij u tijdens het slepen Ctrl (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt houdt.

Handje

Als u wilt instellen of tekst en afbeeldingen worden gesimuleerd wanneer u door een document bladert, sleept u de schuifregelaar van het handje naar het gewenste prestatieniveau ten opzichte van het kwaliteitsniveau.

Actieve beeldopbouw

Selecteer een optie om te bepalen of de afbeelding opnieuw wordt opgebouwd wanneer een object wordt versleept. Met de optie Meteen wordt de afbeelding tijdens het slepen opnieuw opgebouwd. Met de optie Nooit wordt bij het slepen van een afbeelding alleen het kader verplaatst en wordt de afbeelding pas verplaatst wanneer de muisknop wordt losgelaten. Met de optie Met vertraging wordt de afbeelding pas opnieuw opgebouwd als u wacht alvorens te slepen. De optie Met vertraging is vergelijkbaar met de werking in InDesign CS4.

Werkbalken gebruiken

Op de basiswerkbalken staan knoppen voor een groot aantal veelgebruikte gereedschappen en opdrachten, zoals openen, opslaan, afdrukken, schuiven en zoomen. Alle knoppen van gereedschappen worden aangegeven met knopinfo.

Een werkbalk tonen of verbergen

  1. Kies de naam van de werkbalk in het menu Venster. Er staat een vinkje naast de naam van de werkbalk als die werkbalk wordt weergegeven.

Een werkbalk aanpassen

U kunt zelf bepalen welke gereedschappen er op een werkbalk worden weergegeven, de stand van de werkbalk wijzigen en werkbalken samenvoegen en loskoppelen.

  1. Ga als volgt te werk:
    • U stelt in welke gereedschappen er op een werkbalk komen te staan door te klikken op het driehoekje aan het einde van de werkbalk. Vervolgens klikt u op Aanpassen en selecteert u de gereedschappen die u aan de werkbalk wilt toevoegen. Elk menu bevat specifieke opties voor de werkbalk.

    • U kunt een werkbalk verplaatsen door de titelbalk te slepen.

    • Als u werkbalken wilt combineren, klikt u op de selectiehandgreep van een werkbalk en sleept u de werkbalk over een andere werkbalk of naar de rand van het toepassingsvenster (Windows®) of het scherm (Mac OS®).

    selectiehandgreep
    Selectiehandgreep van de werkbalk

    Werkbalken combineren
    Werkbalken combineren

    • Als u een werkbalk wilt laten zweven, klikt u op de selectiehandgreep van de werkbalk en sleept u de werkbalk weg van de rand van het toepassingsvenster (Windows) of het scherm (Mac OS).

    • Als u een gegroepeerde werkbalk wilt loskoppelen, klikt u op de selectiehandgreep van de werkbalk en sleept u de werkbalk weg van de groep. Wanneer u een werkbalk uit een bestaande groep sleept, maakt u een nieuwe werkbalk.

Gereedschaphints weergeven

In het deelvenster Gereedschaphints wordt beschreven hoe wijzigingstoetsen voor het geselecteerde gereedschap werken.

  1. Kies Venster > Hulpmiddelen > Gereedschaphints om het deelvenster Gereedschaphints weer te geven.

  2. Selecteer een gereedschap in de gereedschapsset om een beschrijving van het desbetreffende gereedschap en de bijbehorende wijzigingstoetsen en sneltoetsen weer te geven.

Contextmenu's gebruiken

In tegenstelling tot de menu's bovenaan het scherm staan in contextgevoelige menu's opdrachten voor het geselecteerde gereedschap of de selectie. U kunt de contextgevoelige menu’s gebruiken als een snel alternatief om veelgebruikte opdrachten uit te voeren.

  1. Plaats de aanwijzer op het document, object of deelvenster.
  2. Klik met de rechtermuisknop.
Opmerking:

(Mac OS) Als u geen muis met twee knoppen hebt, kunt u het contextmenu openen door tijdens het klikken met de muis op de Ctrl-toets te drukken.

Menu's aanpassen

Door menuopdrachten te verbergen of in te kleuren kunt u menu's overzichtelijker maken en opdrachten die u vaak gebruikt benadrukken. Houd er rekening mee dat wanneer u opdrachten verbergt, deze menuopdrachten alleen uit het zicht worden verwijderd. Er worden hierdoor geen functies uitgeschakeld. U kunt verborgen opdrachten op elk gewenst moment weergeven door de opdracht Alle menu-items weergeven onder aan een menu te selecteren. U kunt ook Venster > Werkruimte > Volledige menu's tonen selecteren als u alle menu's voor de geselecteerde werkruimte wilt weergeven. U kunt in de werkruimten die u opslaat aangepaste menu's opnemen.

U kunt het hoofdmenu, de contextmenu's en de deelvenstermenu's aanpassen. Contextmenu's worden weergegeven wanneer u met de rechtermuisknop klikt (Windows) of klikt terwijl u Control ingedrukt houdt (Mac OS). Deelvenstermenu's worden weergegeven wanneer u op het pictogram klikt in de rechterbovenhoek van een deelvenster.

Opmerking:

als u een andere werkruimte selecteert, zoals Aan de slag, zijn bepaalde menuopdrachten verborgen. Als u de menuopdrachten wilt weergeven, kiest u Alle menu-items tonen onder aan het menu. U kunt ook een andere werkruimte kiezen, bijvoorbeeld de werkruimte Geavanceerd.

Een aangepaste menuset maken

  1. Kies Bewerken > Menu's.

    U kunt de standaardmenuset niet bewerken.

  2. Klik op Opslaan als, typ de naam van de menuset en klik op OK.
  3. Kies in het menu Categorie de opdracht Toepassingsmenu's of Context- en deelvenstermenu's om te bepalen welke menu's zijn aangepast.
  4. Klik op de pijlen links van de menucategorieën om subcategorieën of menuopdrachten weer te geven. Voor elke opdracht die u wilt aanpassen, klikt u op het oogpictogram onder Zichtbaarheid om de opdracht weer te geven of te verbergen. Klik op Geen onder Kleur om een kleur uit het menu te kiezen.
  5. Klik op Opslaan en op OK.

Een aangepaste menuset selecteren

  1. Kies Bewerken > Menu's.
  2. Kies de menuset in het menu Set en klik op OK.

Een aangepaste menuset maken of bewerken

  1. Kies Bewerken > Menu's.
  2. Kies de menuset in het menu Set en voer een van de volgende handelingen uit.
    • Als u een menuset wilt bewerken of de zichtbaarheid of kleur van menuopdrachten wilt wijzigen, klikt u op Opslaan en op OK.

    • Als u een menuset wilt verwijderen, klikt u op Verwijderen en op Ja. Als u de menuset hebt gewijzigd zonder deze op te slaan, wordt u gevraagd de desbetreffende menuset op te slaan. Klik op Ja als u de menuset wilt opslaan of op Nee als u de wijzigingen wilt negeren.

Verborgen menu-items tonen

  • Kies Venster > Werkruimte > Volledige menu's tonen. Met deze opdracht worden alle menu's voor de geselecteerde werkruimte ingeschakeld. U kunt de menu's weer verbergen door de werkruimte te herstellen.
  • Kies Alle menu-items tonen onder aan het menu met de verborgen opdrachten.
Opmerking:

Als u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt houdt en op een menunaam klikt, worden tijdelijk de opdrachten weergegeven die u bij het aanpassen van het menu hebt verborgen.

Sneltoetssets gebruiken

InCopy bevat sneltoetsen voor vele menuopdrachten, opties, scripts en besturingselementen. Het is ook mogelijk uw eigen sneltoetsen te definiëren. U kunt de volgende handelingen uitvoeren in het dialoogvenster Sneltoetsen:

  • De gewenste set selecteren.

  • Bestaande sneltoetsopdrachten weergeven.

  • Een volledige lijst met sneltoetsen genereren.

  • Uw eigen sneltoetsen en sneltoetssets creëren.

  • Huidige sneltoetsen bewerken.

    Het dialoogvenster Sneltoetsen bevat bovendien alle opdrachten waarvoor u sneltoetsen kunt opgeven, maar waarvoor in de standaardset met sneltoetsen geen sneltoets is gedefinieerd.

De actieve set sneltoetsen wijzigen

  1. Kies Bewerken > Sneltoetsen.
  2. Selecteer een sneltoetsset in het menu Set.
  3. Klik op OK.

Sneltoetsen weergeven

  1. Kies Bewerken > Sneltoetsen.
  2. Selecteer bij Set een set sneltoetsen.
  3. Selecteer bij Productgebied het gebied met de opdrachten die u wilt weergeven.
  4. Selecteer bij Opdrachten de gewenste opdracht. De sneltoets wordt weergegeven in het gedeelte Huidige sneltoetsen.

Een lijst met sneltoetsen genereren

  1. Kies Bewerken > Sneltoetsen.
  2. Selecteer een sneltoetsset in het menu Set.
  3. Klik op Set tonen.

Er wordt een tekstbestand met alle huidige en niet-gedefinieerde sneltoetsen voor die set geopend.

Een nieuwe set sneltoetsen maken

  1. Kies Bewerken > Sneltoetsen.
  2. Klik op Nieuwe set.
  3. Typ een naam voor de nieuwe set, selecteer vervolgens een set sneltoetsen in het menu Gebaseerd op set en klik op OK.

Een sneltoets maken of opnieuw definiëren

  1. Kies Bewerken > Sneltoetsen.
  2. Selecteer bij Set een set sneltoetsen of klik op Nieuwe set om een nieuwe set sneltoetsen te maken.
    Opmerking:

    Het is wel mogelijk maar niet verstandig om wijzigingen aan te brengen in de standaardsetsneltoetsen. U kunt in plaats daarvan beter een kopie van de standaardset sneltoetsen bewerken.

  3. Selecteer bij Productgebied het gebied met de opdracht die u (opnieuw) wilt definiëren.
  4. Selecteer in de lijst Opdrachten de opdracht die u (opnieuw) wilt definiëren.
  5. Klik in het vak Nieuwe sneltoets en druk op de toetsen voor de nieuwe sneltoets. Als deze toetsencombinatie al voor een andere opdracht wordt gebruikt, wordt deze opdracht in InCopy weergegeven onder Huidige sneltoetsen. U kunt de originele sneltoets ook wijzigen of een andere sneltoets kiezen.
    Opmerking:

    Het toewijzen van een sneltoets van één toets heeft invloed op het invoeren van tekst. Als een invoegpositie actief is en u typt een sneltoets van één toets, wordt niet het teken ingevoerd maar wordt de opdracht uitgevoerd.

  6. Ga op een van de volgende manieren te werk:
    • Klik op Toewijzen om een nieuwe sneltoets te maken als er nog geen sneltoets is.

    • Klik op Toewijzen om een andere sneltoets aan een opdracht toe te voegen.

  7. Klik op OK om het dialoogvenster te sluiten of klik op Opslaan als u nog meer sneltoetsen wilt invoeren. Het venster wordt dan niet gesloten.

Verwante informatie

Krijg sneller en gemakkelijker hulp

Nieuwe gebruiker?