Instellingen van het 3D-deelvenster

  De verouderde 3D-functies van Photoshop zijn vanaf juli 2024 verwijderd. In de Photoshop-app (bèta) kunt u echter naadloos 3D-objecten toevoegen aan uw 2D-ontwerpen met de app Adobe Substance 3D Viewer (bèta). Klik hier voor meer informatie.

Overzicht van het 3D-deelvenster

Wanneer u een 3D-laag selecteert, worden in het 3D-deelvenster alle componenten van het bijbehorende 3D-bestand getoond. In de bovenste sectie van dit deelvenster staan de netten, materialen en lichten uit het bestand. In de onderste sectie van het deelvenster staan de instellingen en opties voor de 3D-componenten die in de bovenste sectie zijn geselecteerd.

Photoshop - Instellingen van 3D-deelvenster
3D-deelvenster met scèneopties

A. Weergaveopties voor scène, netten, materialen of lichten B. Het menu Rendervoorinstellingen C. Renderinstellingen aanpassen D. De structuur selecteren waarop u wilt tekenen E. Instellingen voor doorsnede F. Bedekkingen in- of uitschakelen G. Nieuw licht toevoegen H. Licht verwijderen  

U kunt met de knoppen boven aan het 3D-deelvenster de componenten filteren die in de bovenste sectie worden weergegeven. U toont alle componenten door op de knop Scène te klikken, alleen materialen door op de knop Materialen te klikken, enzovoort.

Het 3D-deelvenster weergeven

  1. Voer een van de volgende handelingen uit:

    • Kies Venster > 3D.

    • Dubbelklik op het pictogram 3D-laag in het deelvenster Lagen.

    • Kies Venster > Werkruimte > 3D.

De weergegeven 3D-opties filteren

  1. Klik op de knop Scène, Net, Materiaal of Lichten boven aan het 3D-deelvenster.

Een 3D-net of licht tonen of verbergen

  1. Klik op het oogpictogram naast het net- of lichtitem in de bovenste sectie van het 3D-deelvenster.

    Opmerking:

    U kunt de materiaalweergave niet vanuit het 3D-deelvenster in- of uitschakelen. U toont of verbergt materialen door de zichtbaarheidsinstellingen voor de bijbehorende structuren in het deelvenster Lagen te wijzigen. Zie Instellingen voor 3D-materialen.

Toegangsinstellingen voor de 3D-scène

  1. Klik op de knop Scène.

  2. Als de scène nog niet is geselecteerd, klikt u op de scène boven aan de lijst met componenten.

Toegangsinstellingen voor een net, materiaal of licht

  1. Voer een van de volgende handelingen uit:

    • Klik op de knop Scène om alle scènecomponenten te tonen. Selecteer vervolgens in het bovenste gedeelte een net, materiaal of licht.

    • Klik op de knop Netten, Materialen of Lichten om alleen die componenten tijdelijk weer te geven. Selecteer vervolgens één net, materiaal of licht.

Materialen voor een net uitvouwen of samenvouwen

  1. Klik op de knop Scène.

  2. Klik op het driehoekje links van een netpictogram.

Het grondvlak weergeven

Het grondvlak is een raster dat de positie van de grond ten opzichte van het 3D-model aangeeft.

  • Klik onder aan het 3D-deelvenster op het pictogram In-/uitschakelen en selecteer 3D-grondvlak om het grondvlak weer te geven.

Opmerking:

Het pictogram In-/uitschakelen is alleen beschikbaar als uw systeem over OpenGL beschikt.

Hulplijnen voor licht tonen of verbergen

  1. Klik onder aan het 3D-deelvenster op het pictogram In-/uitschakelen en selecteer 3D-licht.

Een omtrek trekken rond het geselecteerde materiaal of net in het documentvenster

  1. Klik onder aan het 3D-deelvenster op het pictogram In-/uitschakelen en selecteer 3D-selectie.

Wanneer u materialen of netten selecteert in het deelvenster, verschijnt er een kleurenomtrek in het documentvenster, zodat u het actieve item gemakkelijk kunt herkennen.

Opmerking:

Als u de kleur van 3D-overlays, zoals materiaal- en netomtrekken, wilt wijzigen, past u de opties aan in het gedeelte 3D van het dialoogvenster Voorkeuren.

Photoshop - Geselecteerde items omlijnen
Geselecteerde items worden in het documentvenster gemarkeerd met een omtrek

A. Materialen worden omringd door een gekleurde lijn B. En netten door een selectiekader 

Instellingen 3D-scène

Gebruik de 3D-scène-instellingen voor het wijzigen van rendermodi, het selecteren van een structuur waarop moet worden getekend, of voor het maken van doorsneden. U opent de scène-instellingen door te klikken op de knop Scène in het 3D-deelvenster en vervolgens de gewenste scène in de bovenste sectie van het deelvenster te selecteren.

Renderinstellingen

Hiermee bepaalt u de rendervoorinstelling voor het model. Klik op Bewerken om de opties aan te passen.

Kwaliteit

Kies een instelling voor de beste weergavekwaliteit zonder al te veel aan snelheid in te boeten.

Interactief (tekenen)

Rendering vindt plaats aan de hand van OpenGL met gebruik van de GPU op de grafische kaart. Dit leidt tot hoogwaardige resultaten, maar met gebrek aan details in de reflectie- en schaduwgebieden. Deze optie is op de meeste systemen het geschiktst voor bewerkingen.

Concept met raytracering

Rendering vindt plaats aan de hand van de CPU op het systeembord van de computer. De reflectie- en schaduwgebieden worden in conceptkwaliteit getekend. Als u over een geavanceerde grafische kaart beschikt, werkt de optie Interactief wellicht sneller.

Eindresultaat raytracering

Gebruik deze optie alleen voor de uiteindelijke uitvoer, alle schaduwen en reflecties worden namelijk volledig gerenderd.

Opmerking:

Tijdens het renderen met gebruik van raytracering verschijnen tijdelijk blokken over de afbeelding. Klik op de muis of druk op de spatiebalk om het renderingproces te onderbreken. Als u het aantal blokcontroles wilt wijzigen en de nadruk wilt leggen op snelheid in plaats van op kwaliteit, wijzigt u de instelling Drempel voor kwaliteit in de 3D-voorkeuren.

Photoshop - Tegels tijdelijk over afbeelding getekend
Tijdens het renderen met gebruik van raytracering verschijnen tijdelijk blokken over de afbeelding.

Tekenen op

Wanneer u rechtstreeks in het 3D-model tekent, kunt u in dit menu kiezen op welke structuurafbeelding er moet worden getekend. Zie Tekenen in 3D.

Opmerking:

U kunt ook de doelstructuur kiezen in het menu 3D > 3D-verfmodus.

Globale omgevingskleur

Hiermee stelt u de kleur voor het algemene omgevingslicht in dat zichtbaar is op reflecterende oppervlakten. Deze kleur is van invloed op de omgevingskleur voor specifieke materialen. Zie Instellingen voor 3D-materialen.

Doorsnede

Selecteer deze optie om een vlakke doorsnede te maken die het model in de door u gekozen hoek kan doorsnijden. Hiermee kunt u een model doorsnijden en de binnenkant van dat model bekijken. Zie Doorsneden tonen.

Doorsneden tonen

U kunt een doorsnede van een 3D-model weergeven door het model te laten doorsnijden door een onzichtbaar vlak dat het model bij een willekeurige hoek doorsnijdt en dat de inhoud slechts aan één zijde van het vlak weergeeft.

  1. Selecteer Doorsnede in het onderste gedeelte van het tabblad Scène.

  2. Kies opties voor uitlijning, positie en oriëntatie:

    Vlak

    Selecteer deze optie om het doorsnedenvlak dat de doorsnede maakt, weer te geven. U kunt de kleur en dekking van het vlak kiezen.

    Intersectie

    Selecteer deze optie om de gebieden van het model te selecteren waar het doorsnedenvlak het model doorsnijdt. Klik op het kleurstaal om de gemarkeerde kleur te selecteren.

    Doorsnede omdraaien

    Hiermee wijzigt u het weergegeven gebied van het model in de tegenoverliggende zijde van het doorsnijdende vlak.

    Verschuiven en overhelling

    Gebruik Verschuiving om het vlak langs de eigen as te verschuiven zonder te kantelen. Bij de standaardverschuiving van nul doorsnijdt het vlak het 3D-model op het middelpunt. Bij maximale negatieve of positieve verschuivingen wordt het vlak zodanig verschoven dat het het model niet doorsnijdt. Gebruik de kantelinstellingen om het vlak maximaal 3600 te roteren in een van de twee mogelijke kantelrichtingen. Voor een bepaalde as roteert door de overhellingsinstellingen het vlak langs de andere twee assen. Een vlak dat is uitgelijnd op de y-as kan bijvoorbeeld worden geroteerd rond de x-as (Kantelen 1) of de z-as (Kantelen 2).

    Uitlijning

    Selecteer een as (x, y of z) voor het doorsnijdende vlak. Het vlak staat loodrecht op de geselecteerde as.

Verschillende rendermodi op elke doorsnede toepassen

U kunt de renderinstellingen voor elke kant van een doorsnede variëren en zo verschillende weergaven van hetzelfde 3D-model combineren, zoals draadmodel met effen.

  1. Selecteer Doorsnede en kies opties in het onderste gedeelte van het tabblad Scène. Uw huidige renderinstellingen worden op de zichtbare doorsnede toegepast.

  2. Klik op Bewerken of kies 3D > Instellingen voor renderen.

  3. Klik op de niet-geselecteerde knop Doorsnede boven in het dialoogvenster.

    Standaard zijn alle renderinstellingen voor de andere doorsnede uitgeschakeld, waardoor die zichtbaar is.

  4. Kies renderopties voor de andere doorsnede en klik op OK.

Instellingen 3D-net

Elk net in het 3D-model staat op een afzonderlijke lijn in de bovenste sectie van het 3D-deelvenster. Selecteer een net om in de onderste sectie van het 3D-deelvenster de instellingen van en de informatie over het net te openen.

De informatie gaat onder andere over het aantal materialen en structuren die op het net zijn toegepast, alsmede het aantal hoekpunten en vlakken van het net. U kunt ook de volgende weergaveopties voor het net instellen:

Opmerking:

Als u schaduwen wilt zien, stelt u de lichten in en selecteert u Met raytracering voor de renderkwaliteit. Zie Instellingen voor 3D-scène.

Opgevangen schaduw

Hiermee bepaalt u of op het oppervlak van het geselecteerde net schaduwen van andere netten worden weergegeven.

Opmerking:

Als u de schaduwen van het grondvlak op netten wilt weergeven, selecteert u 3D > Opgevangen schaduw van grondvlak. Selecteer 3D > Object magnetisch ten opzichte van grondvlak om deze schaduwen uit te lijnen met objecten.

Projectieschaduwen

Bepaalt of het geselecteerde net schaduwen werpt op de oppervlakken van andere netten.

Onzichtbaar

Verbergt het net maar geeft wel de schaduwen op het oppervlak van het net weer.

Dekking van schaduw

Bepaalt de zachtheid van de schaduwen die het geselecteerde net werpt. Deze instelling is handig wanneer u 3D-objecten laat overgaan in onderliggende lagen.

Een net tonen of verbergen

  1. Klik op het oogpictogram naast de naam van het net in de bovenste sectie van het 3D-deelvenster.

Afzonderlijke netten manipuleren

Gebruik de tools voor het plaatsen van netten om een geselecteerd net te verplaatsen, te roteren of te schakelen zonder het model als geheel te verplaatsen. De plaatsingstools werken op dezelfde manier als de belangrijkste 3D-plaatsingstools in het deelvenster Tools. Zie Een 3D-model verplaatsen, roteren of schakelen voor informatie over elke tool.

  1. Selecteer een net in de bovenste sectie van het 3D-deelvenster. In de onderste sectie van het deelvenster is het geselecteerde net gemarkeerd met een rood vak.

  2. Selecteer in de onderste sectie van het deelvenster een tool voor het plaatsen van netten en verplaats met die tool het net.

Opmerking:

Met de 3D-tools in het deelvenster Tools kunt u het gehele model manipuleren terwijl er een net is geselecteerd.

Instellingen 3D-materialen

In de bovenste sectie van het 3D-deelvenster staan de materialen die in het 3D-bestand worden gebruikt. Met een of meer materialen kan de algemene vormgeving van het model worden gemaakt. Als een model meerdere netten bevat, kan er bij elk net specifiek materiaal horen. U kunt ook een model samenstellen op basis van een net, maar verschillende materialen in verschillende gebieden gebruiken.

Photoshop - Geselecteerd materiaal en de bijbehorende structuurafbeeldingen
Een geselecteerd materiaal en de bijbehorende structuurafbeeldingen.

A. Materiaalopties weergeven B. Geselecteerd materiaal C. Materiaalkiezer D. Neerzet- en selectietools voor materialen E. Pictogram menu Structuurafbeelding F. Typen structuurafbeeldingen 

Voor een geselecteerd materiaal in de bovenste sectie van het 3D-deelvenster staan in de onderste sectie de structuurafbeeldingen die door dat materiaal worden gebruikt. Sommige structuurtypen, zoals Diffuus en Reliëf, hebben doorgaans 2D-bestanden nodig voor het definiëren van een bepaalde kleur of een bepaald patroon waarmee de structuur wordt gemaakt. Voor andere typen structuren is mogelijk geen afzonderlijk 2D-bestand benodigd. U kunt bijvoorbeeld de waarden voor glans, schittering, dekking of reflectie rechtstreeks aanpassen door waarden op te geven.

De structuurafbeeldingen die door een materiaal worden gebruikt, worden ook als structuren in het deelvenster Lagen weergegeven, gegroepeerd op de categorie structuurafbeeldingen.

Opmerking:

Als u een miniatuur van een structuurafbeelding wilt weergeven, houdt u de muis boven de structuurnaam (bijvoorbeeld Reflectie of Verlichting).

Onscherp

De kleur van het materiaal. De diffuse structuurafbeelding kan een effen kleur of 2D-inhoud zijn. De waarde van het diffuse kleurstaal bepaalt de onscherpe kleur als u kiest om de onscherpe structuurafbeelding te verwijderen. U kunt ook een diffuse structuurafbeelding maken door rechtstreeks in het model te tekenen. Zie Tekenen in 3D.

Dekking

Verhoogt of verlaagt de dekking van het materiaal (0-100%). U kunt de dekking instellen met een structuur of de schuifregelaar. De grijswaarden van de structuurafbeelding bepalen de dekking van het materiaal. Witte waarden zorgen voor een volledige dekking en zwarte waarden voor volledige transparantie.

Reliëf

Hiermee maakt u reliëf in het oppervlak van materiaal zonder dat het onderliggende net verandert. Een reliëfafbeelding (Engels: "bump map") is een afbeelding met grijstinten waarin lichte waarden tot verhogingen van oppervlakken en donkere waarden tot verlagingen van oppervlakken leiden. U kunt een reliëfafbeeldingsbestand maken of laden of in het model gaan tekenen om automatisch een reliëfafbeeldingsbestand te maken. Zie Tekenen in 3D.

Het veld Reliëf versterkt of verzwakt het reliëfeffect. Dit veld is alleen actief als er een reliëfafbeelding aanwezig is. Voer een getal in het veld in of maak het reliëfeffect sterker of zwakker met behulp van de schuifregelaar.

Opmerking:

Het reliëf valt het meest op wanneer er recht en niet schuin naar het oppervlak wordt gekeken.

Normaal

Net zoals bij een reliëfafbeelding wordt het oppervlak gedetailleerder wanneer u een normaalafbeelding (Engels: "normal map") gebruikt. In tegenstelling tot een reliëfafbeelding die is gebaseerd op een grijswaardenafbeelding met één kanaal, is een normaalafbeelding gebaseerd op een RGB-afbeelding met meerdere kanalen. De waarden van elk kleurkanaal vertegenwoordigen de x-, y- en z-componenten van een normaalvector op het oppervlak van het model. Een normaalafbeelding kan worden gebruikt voor het gladder maken van de oppervlakken van lage veelhoeknetten.

Opmerking:

Photoshop gebruikt de World-space normaalafbeeldingen, omdat die de snelste verwerking bieden.

Omgeving

Hiermee slaat u een afbeelding op van de omgeving rond het 3D-model. Een omgevingsafbeelding (Engels: "environment map") wordt als bolvormig panorama toegepast. De inhoud van de omgevingsafbeelding kan in de reflecterende delen van het model worden gezien.

Opmerking:

Om te voorkomen dat een omgevingsafbeelding op een bepaald materiaal reflecteert, stelt u de reflectiviteit op 0% in, voegt u een reflectiviteitsafbeelding (Engels: "reflectivity map") toe die het materiaalgebied maskeert, of verwijdert u de omgevingsafbeelding voor dat materiaal.

Reflectie

Hiermee verhoogt u de reflectie van andere objecten in de 3D-scène en van de omgevingsafbeelding op het oppervlak van het materiaal.

Verlichting

Hiermee definieert u een kleur die voor weergave niet afhankelijk is van de belichting. Maakt het effect waarmee het 3D-object van binnenuit wordt belicht.

Glans

Hiermee definieert u de hoeveelheid licht vanuit een bron dat reflecteert van het oppervlak naar de kijker toe. U kunt de glans aanpassen door een waarde in het veld in te voeren of door de schuifregelaar in te stellen. Als u een afzonderlijke glansafbeelding maakt, bepaalt de intensiteit van de kleuren in de afbeelding het glanzen van het materiaal. Zwarte gebieden zorgen voor een volledige glans, witte gebieden glanzen helemaal niet en middenwaarden beperken de grootte van een hooglicht.

Schittering

Hiermee definieert u de verstrooiing van het gereflecteerde licht dat door de instelling Glans wordt gegenereerd. Weinig schittering (hoge verstrooiing) produceert duidelijker licht met minder focus. Veel schittering (lage verstrooiing) produceert minder duidelijk licht en helderdere, scherpere hooglichten.

Photoshop - Voorbeelden van verschillende percentages van glans en schittering
Glans (linker getal) en Schittering (rechter getal) aanpassen

Opmerking:

Als een 3D-object meer dan de negen structuurtypen heeft die door Photoshop worden ondersteund, staan er extra structuren in het deelvenster Lagen en de lijst 3D-verfmodus. (U geeft de 3D-verfmodus weer door 3D > 3D-verfmodus te kiezen of het menu Tekenen op in de sectie Scène van het 3D-deelvenster te gebruiken.

Spiegeling

De kleur die wordt weergegeven voor spiegelingseigenschappen (glans en schittering van hooglichten).

Omgeving

Hiermee stelt u de kleur voor het omgevingslicht in dat zichtbaar is op reflecterende oppervlakten. Deze kleur heeft ook invloed op de globale omgevingskleur voor de gehele scène. Zie Instellingen voor 3D-scène.

Breking

Stelt de brekingsindex in wanneer de kwaliteit van de scène is ingesteld op Raytracering en de optie Brekingen is geselecteerd in het dialoogvenster 3D > Instellingen voor renderen. Een breking is de verandering in de richting van het licht bij de overgang tussen twee media (zoals lucht en water) met verschillende brekingsindexen. De standaardwaarde voor nieuwe materialen is 1,0 (de gemiddelde waarde voor lucht).

Monsters van materialen nemen en deze direct toepassen op objecten

De tool 3D-materiaal slepen werkt eigenlijk net zo als de traditionele tool Emmertje. U kunt dus monsters nemen van materialen en deze rechtstreeks toepassen op 3D-objecten.

  1.  Selecteer het gereedschap 3D-materiaal slepen in het 3D-deelvenster.

  2.  Plaats de muisaanwijzer boven het 3D-object in het documentvenster. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik wanneer het gewenste materiaal wordt omgeven door een omtrek.

  3.  Verplaats de aanwijzer om het materiaal dat u wilt wijzigen te omringen door een omtrek en klik.

Opmerking:

Zie Een omtrek trekken rond het geselecteerde materiaal of net in het documentvenster voor een visueel voorbeeld van een materiaal dat wordt omgeven door een omtrek.

Materialen rechtstreeks selecteren op objecten

  1.  Houd in het 3D-deelvenster het gereedschap 3D-materiaal slepen  ingedrukt en selecteer het gereedschap 3D-materiaal selecteren .

  2.  Plaats de muisaanwijzer boven het 3D-object in het documentvenster. Klik wanneer het gewenste materiaal wordt omgeven door een omtrek.

Materiaalvoorinstellingen toepassen, opslaan of laden

Met materiaalvoorinstellingen kunt u snel groepen structuurinstellingen toepassen. De standaardvoorinstellingen bieden diverse materialen, zoals staal, stof en hout.

Photoshop materiaalvoorinstellingen toepassen, opslaan of laden
Klik op de materiaalvoorvertoning om het pop-upvenster met voorinstellingen weer te geven.

  1. Klik op de voorvertoning van het materiaal in het 3D-deelvenster.

  2. Voer in het pop-upvenster met voorinstellingen een of meer van de volgende handelingen uit:

    • Dubbelklik op een miniatuurvoorvertoning om een voorinstelling toe te passen.

    • Klik op het pictogram van het pop-upmenu  en kies Nieuw materiaal om een voorinstelling te maken op basis van de huidige structuurinstellingen.

    • Klik op het pictogram van het pop-upmenu en kies Naam van materiaal wijzigen of Materiaal verwijderen als u geselecteerde voorinstellingen wilt hernoemen of verwijderen.

    • Klik op het pictogram van het pop-upmenu en kies Materialen opslaan om de actieve groep met voorinstellingen op te slaan.

    • Klik op het pictogram van het pop-upmenu als u een andere groep wilt weergeven. Kies vervolgens Materialen opnieuw instellen om een opgeslagen groep te herstellen, Materialen laden om een opgeslagen groep toe te voegen of Materialen vervangen.

Een structuurafbeelding maken

  1. Klik op het mappictogram naast het type structuurafbeelding.

  2. Kies Nieuwe structuur.

  3. Voer de naam, afmetingen, resolutie en kleurmodus voor de nieuwe structuurafbeelding in en klik op OK.

    Opmerking:

    Als u de hoogte/breedte-verhouding van een bestaande structuurafbeelding wilt afstemmen, kunt u de afmetingen daarvan bekijken door de muisaanwijzer op de naam van de structuurafbeelding in het deelvenster Lagen te plaatsen.

    De naam van de nieuwe structuurafbeelding wordt weergegeven naast het type structuurafbeelding in het deelvenster Materialen. De naam wordt ook toegevoegd aan de structuurlijst onder de 3D-laag in het deelvenster Lagen. De standaardnaam is het type structuurafbeelding dat aan de naam van het materiaal is toegevoegd.

Een structuurafbeelding laden

U kunt voor een van de negen beschikbare typen structuurafbeeldingen een bestaand 2D-structuurbestand laden.

  1. Klik op het mappictogram naast het type structuur.

  2. Kies Structuur laden en selecteer vervolgens het 2D-structuurbestand om dat bestand te openen.

Een reliëfstructuurafbeelding maken

Een reliëfstructuurafbeelding die met een neutrale grijswaarde is gevuld, geeft een groter bereik wanneer er op de structuur wordt getekend.

  1. Klik in het deelvenster Tools op het staal Achtergrondkleur instellen.

  2. Stel in de kleurkiezer de helderheid in op 50% en geef voor R, G en B dezelfde waarden op. Klik op OK.

  3. Klik in het 3D-deelvenster op het mappictogram  naast Reliëf.

  4. Kies Nieuwe structuur.

  5. Kies de volgende instellingen in het dialoogvenster Nieuw:

    • Kies Grijswaarden bij Kleurmodus.

    • Kies Achtergrondkleur bij Achtergrondinhoud.

    • (Optioneel) Stel de breedte en hoogte overeenkomstig de afmetingen van de diffuse structuurafbeelding voor het materiaal in.

  6. Klik op OK.

De reliëfstructuurafbeelding wordt gemaakt en toegevoegd aan de structuurbestanden in het deelvenster Materialen. Deze wordt ook weergeven als een structuur in het deelvenster Lagen.

Een structuurafbeelding voor bewerken openen

  1. Klik op het afbeeldingspictogram en kies Structuur openen.

    De structuurafbeelding wordt als een slim object in een eigen documentvenster geopend. Nadat u de structuur hebt bewerkt, activeert u het venster voor het 3D-modeldocument om de updates voor dat model te kunnen bekijken. Zie Structuren bewerken in 3D.

Een structuurafbeelding verwijderen

  1. Klik op het afbeeldingspictogram naast het structuurtype.

  2. Kies Structuur verwijderen.

Opmerking:

Als de verwijderde structuur een extern bestand is, kunt u de structuur opnieuw laden via de opdracht Structuur laden in het menu met structuurafbeeldingen. Voor structuren waarnaar intern door het 3D-bestand wordt verwezen, kiest u Ongedaan maken of Stap terug om een verwijderde structuur te herstellen.

Structuureigenschappen bewerken

Een structuurafbeelding wordt toegepast op een bepaald oppervlak van het model, afhankelijk van de parameters voor UV-toewijzing. U kunt de UV-schaling en -verschuiving indien nodig instellen om de structuur beter op het model toe te wijzen.

  1. Klik op het afbeeldingspictogram naast het structuurtype.

  2. Kies Eigenschappen bewerken.

  3. Kies een doellaag en stel de waarden voor UV-schaling en -verschuiving in. U kunt waarden rechtstreeks invoeren of de schuifregelaars gebruiken.

    Doel

    Bepaalt of de instellingen op een bepaalde laag of op de samengestelde afbeelding worden toegepast.

    U- en V-schaling

    Wijzig de grootte van omgezette structuren. U maakt een herhalend patroon door de waarde te verlagen.

    U- en V-verschuiving

    Plaats omgezette structuren opnieuw.

Instellingen 3D-lichten

3D-lichten verlichten modellen vanuit verschillende hoeken waardoor het model een realistische diepte en schaduwen krijgt.

Afzonderlijke lichten toevoegen of verwijderen

  1. Voer in het 3D-deelvenster een van de volgende handelingen uit:

    • U voegt een licht toe door te klikken op de knop Een nieuw licht maken en vervolgens een type licht te kiezen:

      • Puntlichten schijnen in alle richtingen, zoals gloeilampen.

      • Spotlichten geven een kegelvormig schijnsel dat u kunt aanpassen.

      • Oneindige lichten schijnen vanuit een richting, zoals zonlicht.

      • Op afbeeldingen gebaseerde lichten verlichten de afbeelding rond de 3D-scène.

    • U verwijdert een licht door dat in de lijst boven aan de sectie Lichten te selecteren. Vervolgens klikt u op het pictogram Verwijderen  onder in het deelvenster.

Eigenschappen van het licht aanpassen

  1. Selecteer in de sectie Lichten van het 3D-deelvenster een licht in de lijst.

  2. Stel in de onderste helft van het deelvenster de volgende opties in:

    Voorinstelling

    Hiermee past u een opgeslagen groep lichten en instellingen toe. (Zie Groepen lichten opslaan, vervangen of toevoegen.)

    Soort licht

    Kies uit de opties die worden beschreven in Afzonderlijke lichten toevoegen of verwijderen.

    Intensiteit

    Past de helderheid aan.

    Kleur

    Definieert de kleur van het licht. Klik op het vakje om de kleurkiezer te openen.

    Afbeelding

    Kies een bitmap- of 3D-bestand voor op afbeeldingen gebaseerde lichten. (Gebruik HDR-afbeeldingen van 32 bits voor extra effect.)

    Schaduwen maken

    Hiermee werpt u schaduwen van het oppervlak op de voorgrond op het oppervlak op de achtergrond, van een enkel net op zichzelf of van het ene net op een ander net. De snelheid van het programma wordt iets beter als u deze optie uitschakelt.

    Zachtheid

    Hiermee vervaagt u de rand van schaduwen waardoor de schaduw geleidelijk wegvalt.

  3. Voor punt- of spotlichten kunt u de volgende aanvullende opties instellen:

    Hotspot

    Hiermee stelt u de breedte van het heldere midden van het licht in (alleen bij spotlichten).

    Wegvallen

    Hiermee stelt u de breedte aan de buitenkant van het licht in (alleen bij spotlichten).

    Afname gebruiken

    De opties Binnen en Buiten bepalen de kegel van de afname en hoe snel de intensiteit van het licht vermindert als de afstand tot objecten groter wordt. Wanneer een object zich binnen de binnenlimiet bevindt, is het licht op volle sterkte. Wanneer het licht zich buiten de buitenlimiet bevindt, is de lichtsterkte nul. Bij afstanden daartussen neemt de sterkte van het licht geleidelijk af van volle sterkte tot nul.

    Opmerking:

    Plaats de muisaanwijzer op de afnameopties Hotspot, Wegvallen en Binnen en buiten. Een rode omtrek op het pictogram rechts geeft het betreffende lichtelement aan.

Positielichten

  1. Selecteer in de sectie Lichten van het 3D-deelvenster een van de volgende gereedschappen:

    Tool Roteren 

    Hiermee roteert u het licht zonder het in de 3D-ruimte te verplaatsen (alleen bij spotlichten, oneindige lichten en op afbeeldingen gebaseerde lichten).

    Opmerking:

    Als u snel een licht op een bepaald gebied wilt richten, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klikt u in het documentvenster.

    Tool Pannen 

    Hiermee verplaatst u het licht op hetzelfde 3D-vlak (alleen bij spotlichten en oneindige lichten).

    Tool Schuiven 

    Hiermee verplaatst u het licht naar een ander 3D-vlak (alleen bij spot- en puntlichten).

    Puntlicht bij oorsprong 

    Hiermee richt u het licht op het midden van het model (alleen bij spotlichten).

    Verplaatsen naar huidige weergave 

    Hiermee plaatst u het licht op dezelfde positie als de camera.

Opmerking:

Als u op afbeeldingen gebaseerde lichten nauwkeurig wilt plaatsen, gebruikt u de 3D-as die de afbeelding rond een bol wikkelt. (Zie 3D-as.)

Hulplijnen voor licht toevoegen

Hulplijnen voor licht zorgen voor ruimte referentiepunten als hulp bij het maken van aanpassingen. Deze hulplijnen vertegenwoordigen het type, de hoek en de afname van elk licht. Puntlichten worden weergegeven als een bal, spotlichten als een kegel en oneindige lichten als een lijn.

  1. Klik onder aan het 3D-deelvenster op het pictogram In-/uitschakelen en selecteer 3D-licht.

Opmerking:

U kunt de hulplijnen voor kleur wijzigen in de sectie 3D van het dialoogvenster Voorkeuren.

Photoshop - Verschillende hulplijnen voor licht
Hulplijnen voor licht:

A. Puntlicht B. Spotlicht C. Oneindig licht 

Groepen lichten opslaan, vervangen of toevoegen

U kunt groepen lichten opslaan als een voorinstelling, zodat u ze later weer kunt gebruiken. U kunt de voorinstelling in andere projecten opnemen door de lichten aan de bestaande lichten toe te voegen of deze te vervangen.

  1. Selecteer een van de volgende opties in het menu van het 3D-deelvenster :

    Voorinstellingen voor lichten opslaan

    Hiermee slaat u de huidige groep lichten als een voorinstelling op, die u met de volgende opdrachten weer kunt laden.

    Lichten toevoegen

    Hiermee voegt u een geselecteerde voorinstelling voor lichten toe aan de bestaande lichten.

    Lichten vervangen

    Hiermee vervangt u de bestaande lichten door een voorinstelling die u hebt geselecteerd.

Verwante informatie

Krijg sneller en gemakkelijker hulp

Nieuwe gebruiker?