Beëindiging van 3D-functies in Photoshop
De 3D-functies van Photoshop worden in toekomstige updates verwijderd. Gebruikers die met 3D werken wordt aangeraden om de nieuwe Substance 3D-collectie van Adobe te verkennen, de volgende generatie 3D-tools van Adobe. Hier vindt u meer informatie over het beëindigen van de 3D-functies van Photoshop: Photoshop 3D | Algemene vragen over de 3D-functies die niet meer beschikbaar zijn.
In Photoshop CS6 maakt de 3D-functionaliteit deel uit van Photoshop Extended. Alle functies van Photoshop Extended maken deel uit van Photoshop. Photoshop kent geen afzonderlijke Extended-versie.
Informatie over Metingen
Met de functie Metingen van Photoshop kunt u metingen uitvoeren in elk gebied dat met de tool Liniaal of een selectietool is gedefinieerd, inclusief onregelmatig gevormde gebieden die zijn geselecteerd met de lasso, de toverstaf of met de tool Snelle selectie. U kunt bovendien de hoogte, breedte, het gebied en de omtrek berekenen of de metingen van een of meerdere afbeeldingen vastleggen. De meetgegevens worden vastgelegd in het deelvenster Metingslogbestand. U kunt de kolommen in het metingslogbestand aanpassen, u kunt de gegevens in de kolommen sorteren en u kunt gegevens uit het logbestand exporteren naar een Unicode-tekstbestand met komma's als scheidingsteken.
Metingsschaal
Wanneer u een metingsschaal instelt, wordt een opgegeven aantal pixels in de afbeelding ingesteld dat overeenkomt met een bepaald aantal schaaleenheden, zoals inches, millimeters of microns. Nadat u een schaal hebt gemaakt, kunt u gebieden meten en berekeningen ontvangen en de resultaten vastleggen in de geselecteerde schaaleenheden. U kunt meerdere voorinstellingen voor metingsschalen maken, maar u kunt slechts één schaal tegelijk gebruiken in een document.
Schaalmarkeringen
U kunt schaalmarkeringen op een afbeelding plaatsen om de metingsschaal weer te geven. U kunt desgewenst een bijschrift bij schaalmarkeringen weergeven waarin de schaaleenheden worden weergegeven.
De metingsschaal instellen
U gebruikt de tool Liniaal om de metingsschaal voor een document in te stellen. U kunt voorinstellingen voor metingsschalen maken voor metingsschalen die u vaak gebruikt. Voorinstellingen worden toegevoegd aan het submenu Afbeelding > Analyse > Metingsschaal instellen. De huidige metingsschaal voor het document wordt in het submenu gemarkeerd met een vinkje en weergegeven in het deelvenster Info.
De metingsschaal wordt automatisch voor DICOM-bestanden ingesteld. Zie Informatie over DICOM-bestanden.
Kies Afbeelding > Analyse > Metingsschaal instellen > Standaard om de standaardmetingsschaal van 1 pixel = 1 pixel te herstellen.
De metingsschaal instellen
-
Open een document.
-
Kies Afbeelding > Analyse > Metingsschaal instellen > Aangepast. De tool Liniaal wordt automatisch geselecteerd. Sleep de tool om een pixelafstand in de afbeelding te meten of typ een waarde in het tekstvak Pixellengte. Als u het dialoogvenster Metingsschaal sluit, wordt de huidige instelling van de tool hersteld.
-
Geef de logische eenheden en de logische lengte op die passen bij de pixellengte.
Stel bijvoorbeeld dat 50 is ingesteld als de pixellengte en dat u een schaal van 50 pixels per micron wilt instellen. In dat geval geeft u 1 op bij Logische Lengte en microns als logische eenheden.
-
Klik op OK in het dialoogvenster Metingsschaal om de metingsschaal voor het document in te stellen.
-
Kies Bestand > Opslaan om de huidige instelling voor de metingsschaal samen met het document op te slaan.
Als u de schaal wilt weergeven in het deelvenster Info, kiest u Deelvensteropties in het menu van het deelvenster en kiest u Metingsschaal in het gebied Statusinformatie.
Opmerking:Als u de metingsschaal onder aan het documentvenster wilt weergeven, kiest u Tonen > Metingsschaal in het menu van het documentvenster.
Een voorinstelling voor een metingsschaal maken
-
Open een document.
-
Kies Afbeelding > Analyse > Metingsschaal instellen > Aangepast.
-
Maak een metingsschaal.
-
Klik op Voorinstelling opslaan en geef de voorinstelling een naam.
-
Klik op OK. De voorinstelling die u hebt gemaakt, wordt toegevoegd aan het submenu Afbeelding > Analyse > Metingsschaal instellen.
Een voorinstelling voor een metingsschaal verwijderen
-
Kies Afbeelding > Analyse > Metingsschaal instellen > Aangepast.
-
Selecteer de voorinstelling die u wilt verwijderen.
-
Klik op Voorinstelling verwijderen en klik op OK.
Schaalmarkeringen gebruiken
Metingsschaalmarkeringen geven de in uw document gebruikte metingsschaal aan. Stel de metingsschaal in voor een document voordat u een schaalmarkering maakt. U kunt de markeringslengte instellen in logische eenheden, een tekstbijschrift opnemen dat de lengte aangeeft en de kleur van de markering en het bijschrift instellen op zwart of wit.
Een schaalmarkering instellen
-
Kies Afbeelding > Analyse > Schaalmarkering plaatsen.
-
Bepaal de instellingen van de volgende opties in het dialoogvenster Metingsschaalmarkering:
Lengte
Geef een waarde op om de lengte van de schaalmarkering in te stellen. De lengte van de markering in pixels is afhankelijk van de metingsschaal die momenteel is geselecteerd voor het document.
Lettertype
Kies het lettertype voor de weergavetekst.
Tekengrootte
Kies de tekengrootte voor de weergavetekst.
Tekst weergeven
Selecteer deze optie om de logische lengte en eenheden voor de schaalmarkering weer te geven.
Tekstpositie
Hiermee geeft u het bijschrift boven of onder de schaalmarkering weer.
Kleur
Hiermee stelt u de kleur van de schaalmarkering en het bijschrift in op zwart of wit.
-
Klik op OK.
De schaalmarkering wordt linksonder in de afbeelding geplaatst. De markering voegt een laaggroep toe aan het document. Deze laaggroep bevat een tekstlaag (als de optie Tekst weergeven is geselecteerd) en een grafische laag. Met de tool Verplaatsen kunt u de schaalmarkering verplaatsen en met de tool Tekst kun u het bijschrift bewerken of de tekengrootte, het lettertype of de kleur wijzigen.
Schaalmarkeringen toevoegen of vervangen
U kunt meerdere schaalmarkeringen plaatsen in een document of bestaande markeringen vervangen.
Aanvullende schaalmarkeringen worden in dezelfde positie op de afbeelding geplaatst. Afhankelijk van hun lengte kunnen ze elkaar dan overlappen. Schakel de laagset van de schaalmarkering uit om een onderliggende markering weer te geven.
-
Kies Afbeelding > Analyse > Schaalmarkering plaatsen.
-
Klik op Verwijderen of Behouden.
-
Geef instellingen op voor de nieuwe markering en klik op OK.
Een schaalmarkering verwijderen
-
Selecteer in het deelvenster Lagen de laaggroep Metingsschaalmarkering die u wilt verwijderen.
-
Klik met de rechtermuisknop op de laaggroep en selecteer Groep verwijderen in het contextmenu of klik op de knop Laag verwijderen.
-
Klik op Groep en inhoud.
Een meting uitvoeren
U kunt metingen uitvoeren met de selectietools van Photoshop, de tool Liniaal en de tool Tellen. Kies de tool die aansluit bij het type gegevens dat u wilt vastleggen in het metingslogbestand.
Maak een selectiegebied waarvan u de waarden wilt meten, zoals hoogte, breedte, perimeter, gebied en grijswaarden van de pixels. U kunt een of meerdere selecties tegelijk meten.
Teken een lijn met het gereedschap Liniaal om de lineaire afstand en hoek te meten.
Gebruik het gereedschap Tellen om het aantal elementen in een afbeelding te tellen en leg het aantal elementen vervolgens vast. Zie Objecten in een afbeelding tellen.
Elke meting meet een of meer gegevenspunten. De gegevenspunten die u selecteert, bepalen welke gegevens worden vastgelegd in het metingslogbestand. De gegevenspunten komen overeen met het type tool waarmee u de meting uitvoert. Gebied, perimeter, hoogte en breedte zijn de beschikbare gegevenspunten voor het meten van selecties. Lengte en hoek zijn beschikbare gegevenspunten voor metingen die worden uitgevoerd met de tool Liniaal. U kunt sets met gegevenspunten maken en opslaan voor bepaalde typen metingen, zodat u sneller kunt werken.
-
Open een bestaand document.
-
Kies Afbeelding > Analyse > Metingsschaal instellen en kies een metingsschaalvoorinstelling voor het document (zie De metingsschaal instellen) of kies Aangepast en stel een aangepaste metingsschaal in.
Metingen worden berekend en vastgelegd in het metingslogbestand. Hierbij worden de schaaleenheden gebruikt die van kracht zijn op het moment waarop een meting wordt vastgelegd. Als er geen metingsschaal is, wordt de standaardschaal 1 pixel = 1 pixel gebruikt.
-
(Optioneel) Kies Afbeelding > Analyse > Gegevenspunten selecteren en voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Aangepast om de gegevenspunten te selecteren die u wilt meten.
Selecteer een bestaande voorinstelling voor een gegevenspunt in het submenu.
In het dialoogvenster Gegevenspunten selecteren worden de gegevenspunten gegroepeerd op basis van de meettool waarmee ze kunnen worden gemeten. De Algemene gegevenspunten kunnen door alle tools worden gebruikt. Ze voegen nuttige informatie toe aan het metingslogbestand, zoals de naam van het bestand dat wordt gemeten, de metingsschaal en de datum of tijd van de meting.
Standaard zijn alle gegevenspunten geselecteerd. U kunt een subset gegevenspunten selecteren voor een bepaald type meting en deze combinatie vervolgens opslaan als een voorinstelling voor gegevenspunten.
Opmerking:Wanneer u een meting uitvoert met een bepaalde tool, worden alleen de gegevenspunten die aan die tool zijn gekoppeld, weergegeven in het logbestand, zelfs wanneer andere gegevenspunten zijn geselecteerd. Als u bijvoorbeeld een meting uitvoert met de tool Liniaal, worden alleen de gegevenspunten voor de tool Liniaal weergegeven in het metingslogbestand, samen met eventuele algemene gegevenspunten die zijn geselecteerd.
-
Kies een afbeeldingsfunctie en een meettool die overeenkomen met de geselecteerde gegevenspunten. Voer een van de volgende handelingen uit:
Maak een of meerdere selecties in de afbeelding.
Kies Afbeelding> Analyse > Tool Liniaal of klik op de tool Liniaal in de toolset en meet de lengte van een afbeeldingsgebied.
Kies Afbeelding > Analyse > Tool Tellen of klik op de tool Tellen in de toolset en tel de elementen in de afbeelding.
-
Kies Venster > Metingslogbestand om het deelvenster Metingslogbestand te openen.
-
Kies Afbeelding > Analyse > Metingen opnemen of klik op Metingen opnemen in het deelvenster Metingslogbestand.
Opmerking:Als de geselecteerde gegevenspunten niet overeenkomen met het geselecteerde meetgereedschap, wordt u gevraagd gegevenspunten te selecteren voor dat gereedschap.
Het metingslogbestand bevat een kolom voor elk gegevenspunt dat u hebt geselecteerd in het dialoogvenster Gegevenspunten selecteren. Voor iedere meting die u uitvoert, wordt een nieuwe rij gegevens toegevoegd aan het metingslogbestand.
Als u meerdere geselecteerde gebieden in een afbeelding meet, wordt één rij gegevens gemaakt in het logbestand met een overzicht van of alle gegevens voor alle geselecteerde gebieden, gevolgd door een rij gegevens voor elk geselecteerd gebied. Elk selectiegebied wordt als een afzonderlijk element opgenomen in de kolom Label van het logbestand. Bovendien wordt aan elk selectiegebied een uniek nummer toegewezen.
U kunt stap 2 tot en met 6 herhalen voor verschillende selecties in hetzelfde of in een ander document. In de kolom Document in het metingslogbestand staat de bron van de meetgegevens.
Gegevenspunten voor metingen
Hoek
Hoek of oriëntatie (±0-180) van het gereedschap Liniaal.
Gebied
Het gebied van de selectie, uitgedrukt in vierkante pixels of in gekalibreerde eenheden volgens de ingestelde metingsschaal (bijvoorbeeld vierkante millimeters).
Cirkelvormigheid
4pi (gebied/omtrek2). Een waarde van 1,0 betekent een perfecte cirkel. Hoe dichter de waarde bij 0,0 ligt, hoe langer de veelhoek wordt. Deze waarden zijn wellicht niet geldig voor bijzonder kleine selecties.
Aantal
Dit aantal varieert op basis van de gebruikte meettool. Selectietool: het aantal niet-aangrenzende selectiegebieden in de afbeelding. De tool Tellen: het aantal getelde elementen in de afbeelding. De tool Liniaal: het aantal zichtbare liniaallijnen (1 of 2).
Datum en tijd
Geeft de datum en tijd aan waarop de meting is uitgevoerd.
Document
Geeft aan welk document(bestand) is gemeten.
Grijswaarde
Dit is een meting van de helderheid die als volgt wordt uitgedrukt: van 0 tot 255 (voor 8-bits afbeeldingen), 0 tot 32.768 (voor 16-bits afbeeldingen) of 0,0 tot 10 (voor 32-bits afbeeldingen). Voor alle metingen die betrekking hebben op grijswaarden, wordt de afbeelding intern omgezet in grijswaarden aan de hand van het standaardgrijswaardenprofiel (net als wanneer u Afbeelding > Modus > Grijswaarden kiest). De gewenste berekeningen (gemiddelde waarde, mediaanwaarde, minimale en maximale waarde) worden berekend voor elk element en voor het overzicht.
Hoogte
De hoogte van de selectie (max y - min y), uitgedrukt in de eenheden van de huidige metingsschaal.
Histogram
Genereert histogramgegevens voor ieder kanaal in de afbeelding (drie kanalen voor RGB-afbeeldingen, vier voor CMYK-afbeeldingen, enz.). Het aantal pixels voor iedere waarde tussen 0 en 255 (16- of 32-bits -waarden worden omgezet in 8-bits) wordt opgenomen. Wanneer u de gegevens uit het metingslogbestand exporteert, worden de numerieke histogramgegevens geëxporteerd naar een CSV-bestand (een bestand met komma's als scheidingsteken). Het bestand wordt in een eigen map geplaatst op de exportlocatie van het metingslogbestand met tabs als scheidingsteken. Aan histogrambestanden wordt een uniek nummer toegewezen, dat begint bij 0 en dat in stappen van 1 toeneemt. Wanneer meerdere selecties tegelijkertijd worden gemeten, wordt één histogrambestand gegenereerd voor het totale geselecteerde gebied en worden aanvullende histogrambestanden gegenereerd voor iedere selectie.
Geïntegreerde densiteit
Het totaal van de waarden van de pixels in de selectie. Deze waarde komt overeen met het product van Gebied (in pixels) en Grijswaarde (gemiddeld).
Label
Identificeert alle metingen en wijst hier automatisch een nummer aan toe, namelijk Meting 1, Meting 2, enz. Wanneer meerdere selecties tegelijkertijd worden gemeten, wordt aan iedere selectie een aanvullend label en nummer toegewezen.
Lengte
De lineaire afstand die door het gereedschap Liniaal in de afbeelding is gedefinieerd, uitgedrukt in de eenheden van de huidige metingsschaal.
Perimeter
De perimeter van de selectie. Wanneer meerdere selecties tegelijkertijd worden gemeten, wordt een meting gegenereerd voor de totale perimeter van alle selecties en wordt een meting gegenereerd voor iedere selectie.
Schalen
De metingsschaal van het brondocument (bijvoorbeeld, 100 px = 3 km).
Schaaleenheden
De logische eenheden van de metingsschaal.
Schaalfactor
Het aantal pixels dat aan de schaaleenheid is toegewezen.
Bron
De bron van de meting: de tool Liniaal, de tool Tellen of Selectie.
Breedte
De breedte van de selectie (max x - min x), uitgedrukt in de eenheden van de huidige metingsschaal.
Een vooringesteld gegevenspunt maken
-
Kies Afbeelding > Analyse > Gegevenspunten selecteren > Aangepast.
-
Selecteer gegevenspunten voor de voorinstelling.
-
Klik op Voorinstelling opslaan en geef de voorinstelling een naam.
-
Klik op OK. De voorinstelling wordt opgeslagen en u kunt deze nu kiezen in het menu Analyse > Gegevenspunten maken.
Een vooringesteld gegevenspunt bewerken
-
Kies Afbeelding > Analyse > Gegevenspunten selecteren > Aangepast.
-
Kies de voorinstelling die u wilt bewerken in het menu Voorinstelling.
-
Selecteer gegevenspunten of hef de selecties van gegevenspunten juist op. De naam Voorinstelling wordt gewijzigd in Aangepast.
-
Klik op Voorinstelling opslaan. Geef de naam van de oorspronkelijke voorinstelling op om de bestaande voorinstelling te vervangen of typ een nieuwe naam om een nieuwe voorinstelling te maken.
Een vooringesteld gegevenspunt verwijderen
-
Kies Afbeelding > Analyse > Gegevenspunten selecteren > Aangepast.
-
Kies de voorinstelling die u wilt verwijderen in het menu Voorinstelling.
-
Klik op Voorinstelling verwijderen en daarna op Ja om de verwijdering te bevestigen.
-
Klik op OK.
Het metingslogbestand gebruiken
Als u een object meet, worden de meetgegevens opgenomen in het deelvenster Metingslogbestand. Iedere rij in het logbestand vertegenwoordigt een gemeten set en iedere rij vertegenwoordigt de gegevenspunten in een gemeten set.
Als u een object meet, wordt er een nieuwe rij weergegeven in het metingslogbestand. U kunt de kolommen in het logbestand opnieuw rangschikken, gegevens in kolommen sorteren, kolommen of rijen verwijderen of de gegevens uit het logbestand naar een kommagescheiden tekstbestand exporteren.
Het metingslogbestand weergeven
-
Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Afbeelding > Analyse > Metingen opnemen.
Kies Venster > Metingslogbestand.
Rijen selecteren in het logbestand
-
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op een rij in het logbestand om deze te selecteren.
Als u meerdere aangrenzende rijen wilt selecteren, klikt u op de eerste rij en sleept u om aanvullende rijen te selecteren. U kunt ook op de eerste rij klikken, Shift ingedrukt houden en vervolgens op de laatste rij klikken.
Als u niet-aangrenzende rijen wilt selecteren, klikt u op de eerste rij en houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klikt u op aanvullende rijen.
Klik op Alles selecteren om alle rijen te selecteren.
Klik op Alle selecties opheffen om de selectie van alle rijen ongedaan te maken.
Kolommen selecteren in het logbestand
-
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op een kolomkop.
Als u aangrenzende kolommen wilt selecteren, klikt u op een kolomkop en sleept u om aanvullende kolommen te selecteren. U kunt ook op de eerste kolomkop klikken, Shift ingedrukt houden en vervolgens op de laatste kolomkop klikken.
Als u niet-aangrenzende kolommen wilt selecteren, klikt u op de eerste kolomkop en houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klikt u op aanvullende kolomkoppen.
Kolommen in het logbestand opnieuw rangschikken, vergroten, verkleinen of sorteren
-
Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep geselecteerde kolommen om deze opnieuw te rangschikken in het logbestand. Een dubbele zwarte lijn geeft de kolompositie aan.
Klik op een kolomkop en sleep de scheidingslijn om de grootte van een kolom te wijzigen.
Als u de gegevens in een kolom wilt sorteren, klikt u op de kolomkop om de volgorde te wijzigen of klikt u met de rechtermuisknop op de kop en kiest u Sorteren: oplopend of Sorteren: aflopend. (U kunt de volgorde van rijen niet handmatig wijzigen.)
Rijen of kolommen verwijderen uit het logbestand
-
Selecteer een of meerdere rijen of kolommen in het logbestand.
-
Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Selectie verwijderen in het menu van het palet Metingslogbestand.
Klik op het pictogram Verwijderen boven in het deelvenster.
Klik met de rechtermuisknop op een rij- of kolomkop en selecteer Verwijderen in het pop-upmenu.
Gegevens uit het metingslogbestand exporteren
U kunt gegevens uit het metingslogbestand exporteren naar een kommagescheiden tekstbestand. U kunt het tekstbestand openen in een spreadsheetprogramma en statistische of analytische berekeningen uitvoeren op de meetgegevens.
-
Selecteer een of meerdere rijen in het logbestand.
-
Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Geselecteerde elementen exporteren in het menu van het palet Metingslogbestand.
Klik op het pictogram Exporteren boven aan het deelvenster.
Klik met de rechtermuisknop op een rij en selecteer Exporteren in het pop-upmenu.
-
Geef een bestandsnaam en een locatie op en klik vervolgens op Opslaan.
De metingen worden geëxporteerd naar een kommagescheiden UTF-8-tekstbestand.