Handboek Annuleren

Streken, verlopen en vullingen met Animate

  1. Adobe Animate-handboek
  2. Inleiding tot Animate
    1. Nieuw in Animate
    2. Visuele verklarende woordenlijst
    3. Systeemvereisten voor Animate
    4. Animate-sneltoetsen
    5. Werken met meerdere bestandstypen in Animate
  3. Animatie
    1. Grondbeginselen voor animaties in Animate
    2. Frames en hoofdframes gebruiken in Animate
    3. Frame-voor-frame-animaties in Animate
    4. Werken met klassieke tussenvoegingsanimaties in Animate
    5. De tool Penseel
    6. Hulplijnen voor bewegingen
    7. Bewegings-tween en ActionScript 3.0
    8. Over tussenvoegingsanimaties met beweging
    9. Animaties met bewegings-tweens
    10. Een animatie met bewegings-tween maken
    11. Eigenschapshoofdframes gebruiken
    12. Een positie animeren met een tween
    13. Bewegings-tweens bewerken in de Bewegingseditor
    14. Het bewegingspad van een tween-animatie bewerken
    15. Bewegings-tweens manipuleren
    16. Aangepaste versnellingen toevoegen
    17. Voorinstellingen voor beweging maken en toepassen
    18. Animatietween-reeksen instellen
    19. Werken met als XML-bestanden opgeslagen bewegings-tweens
    20. Bewegings-tweens en klassieke tweens
    21. Tussenvoegingen met vormen
    22. De tool Bone-animatie gebruiken in Animate
    23. Werken met structuren voor personages in Animate
    24. Maskeerlagen gebruiken in Adobe Animate
    25. Werken met scènes in Animate
  4. Interactiviteit
    1. Knoppen maken met Animate
    2. Animate-projecten converteren naar andere documentindelingen
    3. HTML5 Canvas-documenten maken en publiceren in Animate
    4. Interactiviteit toevoegen met codefragmenten in Animate
    5. Aangepaste HTML5-componenten maken
    6. Componenten in HTML5 Canvas gebruiken
    7. Maken van aangepaste componenten: Voorbeelden
    8. Codefragmenten voor aangepaste componenten
    9. Tips en trucs: Adverteren met Animate
    10. Ontwerp en publicatie van virtual reality
  5. Werkruimte en workflow
    1. Penselen maken en beheren
    2. Google-lettertypen gebruiken in HTML5 Canvas-documenten
    3. Creative Cloud Libraries en Adobe Animate gebruiken
    4. Het werkgebied en het deelvenster Tools voor Animate gebruiken
    5. Workflow en werkruimte in Animate
    6. Weblettertypen gebruiken in HTML5 Canvas-documenten
    7. Tijdlijnen en ActionScript
    8. Werken met meerdere tijdlijnen
    9. Voorkeuren instellen
    10. Deelvensters voor ontwerp in Animate gebruiken
    11. Tijdlijnlagen maken met Animate
    12. Animaties exporteren voor mobiele apps en game-engines
    13. Objecten verplaatsen en kopiëren
    14. Sjablonen
    15. Zoeken en vervangen in Animate
    16. Ongedaan maken, Opnieuw en het deelvenster Historie
    17. Sneltoetsen
    18. De tijdlijn gebruiken in Animate
    19. HTML-extensies maken
    20. Optimalisatieopties voor afbeeldingen en geanimeerde GIF-bestanden
    21. Exportinstellingen voor afbeeldingen en GIF-bestanden
    22. Deelvenster Elementen in Animate
  6. Multimedia en video
    1. Grafische objecten transformeren en combineren in Animate
    2. Symboolinstanties maken in Animate en ermee werken
    3. Afbeeldingen overtrekken
    4. Geluid gebruiken in Adobe Animate
    5. SVG-bestanden exporteren
    6. Videobestanden maken voor gebruik in Animate
    7. Een video toevoegen in Animate
    8. Objecten tekenen en maken met Animate
    9. Lijnen en vormen omvormen
    10. Streken, verlopen en vullingen met Animate CC
    11. Werken met Adobe Premiere Pro en After Effects
    12. Deelvensters voor kleuren in Animate CC
    13. Flash CS6-bestanden openen met Animate
    14. Werken met klassieke tekst in Animate
    15. Illustraties opnemen in Animate
    16. Geïmporteerde bitmaps in Animate
    17. 3D-afbeeldingen
    18. Werken met symbolen in Animate
    19. Lijnen en vormen tekenen met Adobe Animate
    20. Werken met bibliotheken in Animate
    21. Geluiden exporteren
    22. Objecten selecteren in Animate CC
    23. Werken met Illustrator AI-bestanden in Animate
    24. Overvloeimodi toepassen
    25. Objecten rangschikken
    26. Taken automatiseren met het menu Opdrachten
    27. Meertalige tekst
    28. De camera gebruiken in Animate
    29. Grafische filters
    30. Geluid en ActionScript
    31. Tekenvoorkeuren
    32. Tekenen met de pen
  7. Platforms
    1. Animate-projecten converteren naar andere documentindelingen
    2. Ondersteuning voor aangepaste platforms
    3. HTML5 Canvas-documenten maken en publiceren in Animate
    4. Een WebGL-document maken en publiceren
    5. Toepassingen verpakken voor AIR voor iOS
    6. AIR voor Android-toepassingen publiceren
    7. Publiceren voor Adobe AIR voor desktop
    8. Publicatie-instellingen voor ActionScript
    9. Tips en trucs: ActionScript organiseren in een toepassing
    10. ActionScript gebruiken met Animate
    11. Toegankelijkheid in de Animate-werkruimte
    12. Scripts schrijven en beheren
    13. Ondersteuning voor aangepaste platforms inschakelen
    14. Overzicht van ondersteuning voor aangepaste platforms
    15. Werken met plug-in voor ondersteuning voor aangepaste platforms
    16. Foutopsporing in ActionScript 3.0
    17. Ondersteuning voor aangepaste platforms inschakelen
  8. Exporteren en publiceren
    1. Bestanden exporteren uit Animate CC
    2. OAM-publicatie
    3. SVG-bestanden exporteren
    4. Afbeeldingen en video's exporteren met Animate
    5. AS3-documenten publiceren
    6. Animaties exporteren voor mobiele apps en game-engines
    7. Geluiden exporteren
    8. Tips en trucs: Tips voor het maken van inhoud voor mobiele apparaten
    9. Tips en trucs: Videoconventies
    10. Tips en trucs: Richtlijnen voor het ontwerpen van SWF-toepassingen
    11. Tips en trucs: Structuur geven aan FLA-bestanden
    12. Beste werkwijzen voor het optimaliseren van FLA-bestanden voor Animate
    13. Publicatie-instellingen voor ActionScript
    14. Publicatie-instellingen opgeven voor Animate
    15. Projectorbestanden exporteren
    16. Afbeeldingen en geanimeerde GIF-bestanden exporteren
    17. HTML-publicatiesjablonen
    18. Werken met Adobe Premiere Pro en After Effects
    19. Snel uw animaties delen en publiceren
  9. Problemen oplossen
    1. Opgeloste problemen
    2. Bekende problemen

 

Een verloopvulling maken of bewerken

Een verloop is een meerkleurige vulling waarin een kleur geleidelijk in een andere kleur verandert. In Animate (voorheen Flash Professional CC) kunt u tot wel 15 kleurovergangen toepassen op een verloop. Een verloop maken is een goede manier om een vloeiend kleurverloop over een of meer objecten te maken. U kunt een verloop als een staal opslaan, zodat u het verloop eenvoudig kunt toepassen op meerdere objecten. U kunt met Animate de volgende twee verlooptypen maken:

Lineaire verlopen wijzigen kleur langs een enkele as (horizontaal of verticaal).

Radiale verlopen wijzigen kleur vanuit een centraal brandpunt in buitenwaartse richting. U kunt de richting van een verloop, de kleuren ervan, de locatie van het brandpunt en vele andere eigenschappen van de verloop aanpassen.

Animate biedt extra controle over lineaire en radiale verlopen voor gebruik met Flash Player. Met deze besturingselementen, overloopmodi genoemd, kunt u opgeven hoe kleuren buiten het verloop worden toegepast.

  1. Wanneer u een verloopvulling op een bestaande illustratie wilt toepassen, selecteert u een of meer objecten in het werkgebied.

  2. Wanneer het deelvenster Kleur niet zichtbaar is, selecteert u Venster > Kleur.

  3. Als u een kleurweergavemodus wilt instellen, selecteert u in het optiemenu RGB (de standaardinstelling) of HSB.

  4. Selecteer een van de volgende verlooptypen in de keuzelijst Type:

    Lineair

    Maakt een verloop dat vanuit het startpunt in een rechte lijn geleidelijk naar het eindpunt loopt.

    Radiaal

    Maakt een verloop dat vanuit een centraal brandpunt buitenwaarts in een cirkelvormig pad overvloeit.

     Wanneer u een lineair of radiaal verloop selecteert, bevat het deelvenster Kleur ook twee andere opties als u voor Flash Player 8 of hoger publiceert. Als eerste optie wordt de keuzelijst Overloop ingeschakeld onder de keuzelijst Type. Gebruik dit om de kleuren te beheren die voorbij de grenzen van het verloop worden toegepast. Als tweede optie wordt de verloopdefinitiebalk weergegeven. Onder de balk bevinden zich aanwijzers die de kleuren in het verloop aangeven.

  5. (Optioneel) Selecteer in de keuzelijst Overloop een overloopmodus die u op het verloop wilt toepassen: Uitbreiden (de standaardmodus), Spiegelen of Herhalen.

  6. (Optioneel) Schakel het selectievakje Lineaire RGB in om een lineair of radiaal verloop te maken dat SVG-compatibel is (Scalable Vector Graphics). Hiermee krijgt het verloop een vloeiend uiterlijk als het na de eerste toepassing naar verschillende grootten wordt geschaald.

  7. Als u een kleur in het verloop wilt wijzigen, selecteert u een van de kleuraanwijzers onder de verloopdefinitiebalk. (Het driehoekje bovenaan de geselecteerde kleuraanwijzer wordt zwart.) Klik vervolgens in het kleurenvak dat boven de verloopbalk wordt weergegeven. Sleep de schuifregelaar Helderheid om de helderheid van de kleur aan te passen.

  8. Klik op of onder de verloopdefinitiebalk om een aanwijzer aan het verloop toe te voegen. Selecteer een kleur voor de nieuwe aanwijzer, zoals beschreven in de vorige stap.

    U kunt maximaal 15 kleuraanwijzers toevoegen, waarmee u een verloop met maximaal 15 kleurovergangen kunt maken.

  9. Sleep de aanwijzer langs de definitiebalk van het verloop om een aanwijzer in het verloop te verplaatsen. Wanneer u een aanwijzer wilt verwijderen, sleept u deze naar beneden en uit de verloopdefinitiebalk.

  10. U kunt het verloop opslaan door op het driehoekje in de rechterbovenhoek van het deelvenster Kleur te klikken en Staal toevoegen in het menu te selecteren.

    Het verloop wordt aan het deelvenster Stalen voor het huidige document toegevoegd.

  11. Voor een verlooptransformatie, zoals een verticaal in plaats van een horizontaal verloop, gebruikt u het gereedschap Verlooptransformatie. Raadpleeg Verloop- en bitmapvullingen transformeren voor meer informatie.

Kleuren van streken en vullingen aanpassen

U kunt de kleur van streken en vullingen van grafische objecten opgeven met de besturingselementen Streekkleur en Vulkleur in het deelvenster Gereedschappen of met de besturingselementen Streekkleur en Vulkleur in Eigenschapcontrole.

Het gedeelte Streekkleur en Vulkleur van het deelvenster Gereedschappen bevat besturingselementen voor het activeren van de vakken Streekkleur en Vulkleur, waarmee wordt bepaald of de streken of vullingen van geselecteerde objecten worden beïnvloed door kleurkeuzen. Daarnaast bevat het gedeelte Kleuren besturingselementen voor het snel terugzetten van kleuren naar de standaardwaarden, voor het instellen van de streek- en vulkleurinstellingen op Geen en voor het omwisselen van vul- en streekkleuren.

In Eigenschapcontrole kunt u een streek- en vulkleur kiezen voor een bepaald grafisch object of een bepaalde grafische vorm. Daarnaast biedt Eigenschapcontrole besturingselementen voor het opgeven van de streekbreedte en -stijl.

Wanneer u met deze besturingselementen de schilderkenmerken van bestaande objecten wilt wijzigen, selecteert u eerst de objecten in het werkgebied.

Zie ook: Actieve voorvertoning van kleuren.

De streek- en vulkleur aanpassen met het deelvenster Gereedschappen

Met de besturingselementen Streekkleur en Vulkleur in het deelvenster Gereedschappen stelt u de schilderkenmerken in van nieuwe objecten die u met de teken- en schildergereedschappen maakt. Wanneer u met deze besturingselementen de schilderkenmerken van bestaande objecten wilt wijzigen, selecteert u eerst de objecten in het werkgebied.

  • Klik op het besturingselement Streekkleur of Vulkleur en selecteer een kleurstaal.

  • Klik op de knop Systeemkleurkiezer in het pop-upvenster en selecteer een kleur. U kunt de aanwijzer ook boven verschillende kleuren plaatsen om het effect van de kleur op de vorm te zien.

  • Typ in het vak de hexadecimale waarde van een kleur.

  • Wanneer u de standaardkleureninstellingen (witte vulling en zwarte streek) wilt herstellen, klikt u op de knop Zwart-wit in het deelvenster Gereedschappen.

  • Wanneer u een streek of vulling wilt verwijderen, klikt u op de knop Geen kleur.

     De knop Geen kleur wordt alleen weergegeven wanneer u een ovaal of rechthoek maakt. U kunt een object maken zonder streek of vulling, maar u kunt de knop Geen kleur niet voor een bestaand object gebruiken. Selecteer in plaats daarvan de bestaande streek of vulling en verwijder deze.

  • Wanneer u de kleuren van de vulling en de streek wilt wisselen, klikt u op de knop Kleuren wisselen in het deelvenster Gereedschappen.

U kunt in Animate ook een actieve voorvertoning weergeven van de streek- of vulkleuren wanneer u deze wijzigt in de kleurenstaal. Zie Actieve voorvertoning van kleuren voor meer informatie.

Een effen kleurvulling toepassen met Eigenschapcontrole

  1. Selecteer een gesloten object of objecten in het werkgebied.
  2. Selecteer Venster > Eigenschappen.
  3. Klik op het besturingselement Vulkleur om een kleur te selecteren en ga op een van de volgende manieren te werk:

    • Selecteer een kleurstaal in het palet.
    • Typ in het vak de hexadecimale waarde van een kleur.

Een streekkleur, -stijl en -dikte selecteren met Eigenschapcontrole

Wanneer u voor een geselecteerd object de streekkleur, -stijl en -dikte wilt wijzigen, gebruikt u het besturingselement Streekkleur in Eigenschapcontrole. Voor de streekstijl kiest u uit stijlen die met Animate zijn voorgeladen of maakt u een aangepaste stijl. Wanneer u een effen kleurvulling wilt selecteren, gebruikt u het besturingselement Vulkleur in Eigenschapcontrole.

  1. Selecteer een of meerdere objecten in het werkgebied (voor symbolen dubbelklikt u eerst om de symboolbewerkmodus te starten).
  2. Selecteer Venster > Eigenschappen.
  3. Klik op het menu Stijl en selecteer een optie om een streekstijl te selecteren. Als u een aangepaste stijl wilt maken, klikt u op Aangepast in Eigenschapcontrole, selecteert u de gewenste opties in het dialoogvenster Streekstijl en klikt u op OK.

     Wanneer u een andere streekstijl dan Effen selecteert, kan de bestandsgrootte toenemen.

  4. Als u een streekdikte wilt selecteren, gebruikt u de schuifregelaar Streek of geeft u een waarde op in het tekstvak.
  5. Voor het gebruik van streekhints schakelt u het selectievakje Streekhints in. Streekhints zorgen ervoor dat lijn- en curveankers op hele pixels worden ingesteld, zodat vage verticale of horizontale lijnen worden voorkomen.
  6. Wanneer u de stijl voor een padeinde wilt instellen, selecteert u een van de volgende opties voor een uiteinde:

    Geen

    wordt uitgelijnd met het padeinde..

    Rond

    Hiermee wordt een rond uiteinde toegevoegd, dat het padeinde naar buiten toe uitbreidt met de helft van de streekbreedte.

    Vierkant

    Hiermee wordt een vierkant uiteinde toegevoegd, dat het pad naar buiten toe uitbreidt met de helft van de streekbreedte.

  7. (Optioneel) Wanneer u lijnen tekent met het potlood of het penseel in de tekenmodus Vloeiend maken, kunt u met de schuifregelaar Vloeiend maken opgeven in welke mate de lijn die u tekent vloeiend wordt gemaakt door Animate.

    De standaardwaarde voor de schuifregelaar Vloeiend maken is 50, maar u kunt een waarde opgeven van 0 tot 100. Hoe groter de waarde, hoe vloeiender de uiteindelijke lijn.

     Wanneer u de tekenmodus instelt op Rechttrekken of Inkt, wordt de schuifregelaar Vloeiend maken uitgeschakeld.

  8. Wanneer u wilt definiëren hoe twee paden samenkomen, selecteert u een verbindingsoptie. Wanneer u de hoeken in een open of gesloten pad wilt wijzigen, selecteert u een pad en vervolgens een andere verbindingsoptie.
    Verstek-, ronde en schuine-verbindingen.

  9. Wanneer u wilt voorkomen dat een verstekverbinding schuin afloopt, voert u een versteklimiet in.

    Lijnlengtes die groter zijn dan de ingevoerde waarde, worden vierkant gemaakt in plaats van puntvormig. Een versteklimiet van 2 voor een 3-puntsstreek betekent bijvoorbeeld dat wanneer de lengte van de punt tweemaal de streekdikte bedraagt, het limietpunt door Animate wordt verwijderd.

    Versteklimiet toepassen.

De streken van meerdere lijnen of vormen aanpassen

Met de inktfles kunt u de streekkleur, -dikte en -stijl van een of meer lijnen of vormcontouren wijzigen. U kunt op lijnen of vormcontouren alleen een effen kleur toepassen, geen verlopen of bitmaps.

Wanneer u de inktfles gebruikt in plaats van afzonderlijke lijnen te selecteren, wordt het eenvoudiger de streekkenmerken van meerdere objecten tegelijk te wijzigen.

  1. Selecteer de inktfles in het deelvenster Gereedschappen.
  2. Selecteer een streekkleur.
  3. Selecteer een streekstijl en streekbreedte in Eigenschapcontrole.
  4. Klik op een object in het werkgebied om de streekwijzigingen toe te passen.

Streken en vullingen kopiëren

Met het pipet kunt u streek- en vullingkenmerken van een object kopiëren en deze direct op een ander object toepassen. U kunt met het pipet ook een voorbeeld van de afbeelding maken in een bitmap om als vulling te gebruiken.

  1. Wanneer u de kenmerken van een streek of een gevuld gebied wilt toepassen op een andere streek of gevuld gebied, selecteert u het pipet en klikt u op de streek of het gevulde gebied waarvan u de kenmerken wilt toepassen.

    Wanneer u op een streek klikt, verandert het gereedschap automatisch in de inktfles. Wanneer u op een gevuld gebied klikt, verandert het gereedschap automatisch in het emmertje met de optie Vulling vergrendelen ingeschakeld.

  2. Klik op een andere streek of een ander gevuld gebied om de nieuwe kenmerken toe te passen.

Geschilderde gebieden wijzigen met het Emmertje

Met het emmertje kunt u een omsloten gebied met kleur vullen. U hebt de volgende mogelijkheden:

  • Lege gebieden vullen en de kleur van reeds geschilderde gebieden wijzigen.

  • Schilderen met effen kleuren, verlopen en bitmapvullingen.

  • Gebieden vullen die niet geheel zijn ingesloten.

  • Tussenruimten in vormcontouren door Animate laten sluiten terwijl u het emmertje gebruikt.

  1. Selecteer het emmertje in het deelvenster Gereedschappen.
  2. Selecteer een vulkleur en -stijl.
  3. Klik op de Tussenruimtegrootte die verschijnt onder aan het deelvenster Gereedschappen en selecteer een opties voor tussenruimten:
    • Tussenruimten niet sluiten om tussenruimten handmatig te sluiten voordat u de vorm vult. Tussenruimten handmatig sluiten kan sneller zijn bij complexe tekeningen.
    • Sluiten om een vorm die tussenruimten bevat, door Animate te laten vullen.

     Wanneer een tussenruimte te groot is, moet u deze mogelijk handmatig sluiten.

  4. Klik op de vorm of het ingesloten gebied dat u wilt vullen.

Opties voor het Emmertje

Met het Emmertje kunt u nu klikken op de contouren van een object en deze slepen om ze te vullen met een door u gekozen kleur. U kunt de tool in elke gewenste richting op de contouren klikken en slepen. Het Emmertje vult de kleur in op de plekken waar stippen op de contouren worden vastgelegd.

Wanneer u het selectievakje Alle gebieden vullen inschakelt, worden alle gebieden van selectie gevuld met de kleur wanneer u gaat slepen.

Standaard is de optie Alle gebieden vullen uitgeschakeld. In deze modus wordt alleen een specifieke kleur gebruikt bij het vullen. 

Wanneer Alle gebieden vullen niet is ingeschakeld (standaard)

  • Wanneer de gebruiker in deze modus met de muis klikt (en het Emmertje is geactiveerd), zult u zien dat de kleur wordt vervangen. In dit geval wordt de kleur groen vervangen door rood.
  • Als de gebruiker over een illustratie sleept, vervangt deze optie alleen de contouren die zijn gevuld met die groene kleur.
  • Als de gebruiker over een lege gesloten contour sleept, wordt deze gevuld met rood.
  • Als de onderliggende contour leeg was op het moment dat de gebruiker met de muis klikte, worden de lege contouren ingevuld wanneer de gebruiker met het Emmertje sleept.

Wanneer Alle gebieden vullen wel is ingeschakeld (standaard)

Alle gebieden worden gevuld met de geselecteerde kleur. In de illustratie hierboven is dat rood.

Verloop- en bitmapvullingen transformeren

U kunt een verloop- of bitmapvulling transformeren door de grootte, de richting of het centrum van de vulling aan te passen.

  1. Selecteer het gereedschap Verlooptransformatie in het deelvenster Gereedschappen. Als u het gereedschap Verlooptransformatie niet ziet in het deelvenster Gereedschappen, klikt u en houdt u de muisknop vast op het gereedschap Vrije transformatie. Vervolgens verschijnt een menu waarin u het gereedschap Verlooptransformatie kunt selecteren.
  2. Klik op een gebied dat met een verloop- of bitmapvulling is gevuld. Er wordt een selectiekader met bewerkingsgrepen weergegeven. Wanneer de aanwijzer boven een van deze grepen staat, verandert deze in een greeppictogram dat een van de volgende functies aangeeft:

    Middelpunt

    Het greeppictogram voor het middelpunt is een pijl met vier richtingen.

    Brandpunt

    De greep voor het brandpunt wordt alleen weergegeven wanneer u een radiaal verloop selecteert. Het greeppictogram voor het brandpunt is een omgekeerde driehoek.

    Grootte

    Het greeppictogram voor de grootte (het middelste greeppictogram aan de rand van het selectiekader) is een cirkel met een pijl erin.

    Rotatie

    Past de rotatie van het verloop aan. Het greeppictogram voor rotatie (het onderste greeppictogram aan de rand van het selectiekader) bestaat uit vier pijlen in de vorm van een cirkel.

    Breedte

    Past de breedte van het verloop aan. Het greeppictogram voor de breedte (de vierkante greep) is een pijl met twee uiteinden.

    Druk op de Shift-toets om de richting van een lineaire verloopvulling tot veelvouden van 45° te beperken.

    Besturingselementen voor radiaal verloop

    A. Middelpunt B. Breedte C. Rotatie D. Grootte E. Brandpunt. 

  3. U kunt op de volgende manieren het verloop of de vulling omvormen:
    • Sleep het middelpunt van de verloop- of bitmapvulling om de positie van het middelpunt te wijzigen.

    • Sleep de vierkante greep aan de rand van het selectiekader om de breedte van de verloop- of bitmapvulling te wijzigen. (Met deze optie wordt alleen de grootte van de vulling gewijzigd, niet het object dat de vulling bevat.)

    • Sleep de vierkante greep onder aan het selectiekader om de hoogte van de verloop- of bitmapvulling te wijzigen.

    • Sleep de cirkelvormige rotatiegreep in de hoek om de verloop- of bitmapvulling te roteren. U kunt ook de onderste greep van de selectiecirkel van cirkelvormige verlopen of vullingen slepen.

    • Sleep de vierkante greep in het midden van het selectiekader om lineaire verlopen of vullingen te schalen.

    • Sleep de middelste, cirkelvormige greep van de selectiecirkel om het brandpunt van een cirkelvormig verloop te wijzigen.

    • Sleep een van de cirkelvormige grepen boven aan of aan de rechterkant van het selectiekader om een vulling binnen een vorm schuin te zetten of scheef te trekken.

    • Schaal de vulling om tegels van een bitmap binnen een vorm toe te passen.

     Selecteer Weergave > Plakbord wanneer u alle grepen wilt zien wanneer u met grote vullingen of vullingen dichtbij de rand van het werkgebied werkt.

Een verloop of bitmap vergrendelen om het werkgebied te vullen

U kunt een verloop- of bitmapvulling vergrendelen, zodat de vulling wordt uitgebreid over het gehele werkgebied. Objecten die met de vulling zijn geschilderd, worden als maskers weergegeven die het onderliggende verloop of de onderliggende bitmap zichtbaar maken.

Wanneer u de optie Vulling vergrendelen inschakelt met het penseel of het emmertje en met dit gereedschap schildert, wordt de verloop- of bitmapvulling uitgebreid over de objecten die u in het werkgebied schildert.

Met de optie Vulling vergrendelen wordt een enkele verloop- of bitmapvulling weergegeven die op afzonderlijke objecten in het werkgebied wordt toegepast.

Vergrendelde verloopvulling gebruiken

  1. Selecteer het penseel of het emmertje en selecteer een verloop of bitmap als vulling.
  2. Selecteer Lineair of Radiaal in de keuzelijst Type in het deelvenster Kleur.
  3. Klik op de optie Vulling vergrendelen .
  4. Schilder eerst de gebieden waar u het midden van de vulling wilt plaatsen en ga vervolgens naar de overige gebieden.

Vergrendelde bitmapvulling gebruiken

  1. Selecteer de bitmap die u wilt gebruiken.
  2. Selecteer Bitmap in de keuzelijst Type in het deelvenster Kleur.
  3. Selecteer het penseel of het emmertje.
  4. Klik op de optie Vulling vergrendelen .
  5. Schilder eerst de gebieden waar u het midden van de vulling wilt plaatsen en ga vervolgens naar de overige gebieden.

Krijg sneller en gemakkelijker hulp

Nieuwe gebruiker?