Met aanpassingslagen kunt u experimenteren met kleur- en toonaanpassingen zonder de pixels in de afbeelding definitief te wijzigen. U kunt een aanpassingslaag vergelijken met een sluier die de onderliggende lagen kleurt. Standaard heeft een aanpassingslaag effect op alle onderliggende lagen, maar dat kunt u veranderen. Wanneer u een aanpassingslaag maakt, wordt in het deelvenster Lagen een wit vak met de aanpassing voor de laag weergegeven.
Met opvullagen kunt u een laag opvullen met een volle kleur, verloop of patroon. In tegenstelling tot aanpassingslagen zijn opvullagen niet van invloed op de lagen eronder. U kunt pas op een opvullaag tekenen nadat u deze hebt omgezet (vereenvoudigd) in een algemene laag.
Aanpassingslagen en opvullagen hebben dezelfde instellingen voor de dekking en de overvloeimodus als afbeeldingslagen. U kunt de lagen net zoals afbeeldingslagen verplaatsen. Standaard krijgen aanpassings- en opvullagen de naam van het type (bijvoorbeeld opvullaag Volle kleur en aanpassingslaag Omkeren).
A. Opvullagen B. Aanpassingslagen
Klik op de knop Nieuwe opvullaag of aanpassingslaag maken in het deelvenster Lagen als u alle lagen onder de aanpassingslaag wilt aanpassen. Kies vervolgens een van de onderstaande aanpassingstypen. (De eerste drie opties in het menu zijn opvullagen in plaats van aanpassingslagen.)
Niveaus
Hiermee corrigeert u toonwaarden in de afbeelding.
Helderheid/contrast
Hiermee maakt u de afbeelding lichter of donkerder.
Kleurtoon/verzadiging
Hiermee past u kleuren in een afbeelding aan.
Verloop toewijzen
Hiermee wijst u pixels toe aan de kleur in het geselecteerde verloop.
Fotofilter
Hiermee kunt u de kleurbalans en de kleurtemperatuur van de afbeelding aanpassen.
Omkeren
Hiermee past u het effect van een fotonegatief toe door een negatief te maken op basis van de helderheidswaarden van de foto.
Drempel
Hiermee geeft u een monochrome afbeelding zonder grijs weer, zodat u de lichtste en donkerste gebieden kunt vaststellen.
Waarden beperken
Hiermee geeft u een foto een vlakke vormgeving die vergelijkbaar is met een poster door het aantal helderheidswaarden (niveaus) in de afbeelding en dus het aantal kleuren te verminderen.
Met de optie Vorige laag gebruiken voor uitknipmasker in stap 3 wordt de aanpassingslaag gegroepeerd met de laag die er direct onder ligt en wordt het effect beperkt tot de groep.
Als u een correctie toepast met het gereedschap Slim penseel of Gedetailleerd slim penseel, wordt automatisch een aanpassingslaag gemaakt.
Klik op de knop Nieuwe opvullaag of aanpassingslaag maken in het deelvenster Lagen en kies het type opvulling dat u wilt maken. (De eerste drie opties in het deelvenster zijn opvullagen. De overige opties zijn aanpassingslagen.)
Kies Laag > Nieuwe opvullaag > [type opvulling]. Klik op OK in het dialoogvenster Nieuwe laag.
Volle kleur
Hiermee maakt u een laag gevuld met een volle kleur die u in de Kleurkiezer hebt gekozen.
Verloop
Hiermee maakt u een opvullaag met een verloop. U kunt een vooraf gedefinieerd verloop in het menu Verloop kiezen. Klik op het kleurverloop als u het verloop in de Verloopbewerker wilt bewerken. U verplaatst het midden van het verloop door in het afbeeldingsvenster te slepen.
Daarnaast kunt u de vorm van het verloop (Stijl) opgeven en de hoek (Hoek) waarop deze wordt toegepast. Selecteer Omkeren om de oriëntatie om te keren, Dithering om de zichtbare overgangen te verminderen en Uitlijnen met laag om het selectiekader van de laag te gebruiken om de verloopvulling te berekenen.
Patroon
Hiermee maakt u een opvullaag met een patroon. Klik op het patroon en kies een patroon in het pop‑upvenster. U kunt het patroon schalen en Herkomst magnetisch kiezen om de oorsprong van het patroon af te stemmen op het documentvenster. Als u wilt instellen dat het patroon tegelijk met de opvullaag wordt verplaatst, kiest u Koppelen aan laag. Als deze optie is geselecteerd, kunt u terwijl het dialoogvenster Patroonvulling is geopend, het patroon in de afbeelding naar de gewenste plaats slepen. Nadat u de patrooninstellingen hebt bewerkt, kunt u een nieuw vooringesteld patroon maken door op de knop Nieuwe voorinstelling te klikken.
Dubbelklik op de miniatuur van de aanpassingslaag of opvullaag helemaal links in het deelvenster Lagen.
Selecteer de laag in het deelvenster en kies Laag > Opties voor laaginhoud.
U kunt een aanpassings- of opvullaag op verschillende manieren verenigen: met de laag eronder, met andere geselecteerde lagen, met de lagen in de eigen groep, met de lagen waaraan de laag is gekoppeld en met alle andere zichtbare lagen. U kunt een aanpassings- of opvullaag echter niet als basis- of doellaag voor een vereniging gebruiken.
Als u een aanpassingslaag of opvullaag verenigt met de laag eronder, worden de aanpassingen vereenvoudigd en definitief toegepast op de verenigde laag. De aanpassing heeft niet langer effect op de overige lagen onder de verenigde aanpassingslaag. U kunt een opvullaag ook omzetten (vereenvoudigen) in een afbeeldingslaag zonder deze te verenigen.
Aanpassingslagen en opvullagen met maskers (de rechterminiatuur van de laag in het deelvenster Lagen) die alleen witwaarden bevatten, leiden niet tot een noemenswaardige toename van de bestandsgrootte. Dergelijke aanpassingslagen hoeft u dus niet te verenigen om schijfruimte te besparen.
Met een laagmasker voorkomt u dat delen van een laag of een gehele laag zichtbaar zijn. Met het masker kunt u delen van een afbeelding of een effect tonen of verbergen. Als een laagmasker (rechterminiatuur) dat aan een aanpassingslaag is gekoppeld, helemaal wit is, wordt het aanpassingseffect toegepast op alle onderliggende lagen. Wilt u het effect niet op bepaalde delen van de onderliggende lagen toepassen, dan moet u het overeenkomende gebied van het masker met zwart tekenen. Als een laagmasker is gekoppeld aan een opvullaag, definieert het masker het ingevulde gebied in de opvullaag.
Als u alleen het masker wilt weergeven, houdt u Alt ingedrukt en klikt u (Option+klik in Mac OS) op de miniatuur van het laagmasker (de rechterminiatuur). Houd Alt ingedrukt en klik (Option+klik in Mac OS) nogmaals op de miniatuur om de andere lagen opnieuw weer te geven.
Als u het masker in een rode maskerkleur wilt weergeven, houdt u Alt en Shift ingedrukt (Option+Shift in Mac OS) en klikt u op de miniatuur van het laagmasker (de rechterminiatuur). Houd Alt+Shift (Option+Shift in in Mac OS) ingedrukt en klik nogmaals op de miniatuur om de rode weergave uit te schakelen.
Selecteer de overeenkomende pixels om de bewerking tot een deel van het masker te beperken.
Als u gebieden van een aanpassingseffect of opvulling wilt verwijderen, maakt u het laagmasker helemaal zwart.
Als u gebieden aan een aanpassingseffect of opvulling wilt toevoegen, maakt u het laagmasker helemaal wit.
Als u een aanpassingseffect of opvulling gedeeltelijk wilt verwijderen zodat het in diverse transparantieniveaus zichtbaar is, maakt u het laagmasker grijs. (Klik één keer op het staal met de voorgrondkleur om een grijstint in het deelvenster Stalen te kiezen.) De mate waarin het effect of de opvulling wordt verwijderd, wordt bepaald door de grijstinten waarmee u tekent. Donkere tinten geven meer transparantie en lichtere tinten geven meer dekking.
Druk op Shift en klik op de maskerminiatuur (de rechterminiatuur van de laag) in het deelvenster Lagen om het masker uit te schakelen. Klik nogmaals op de miniatuur om het masker weer in te schakelen.
Aanmelden bij je account