PDF-lagen

PDF-lagen

U kunt gelaagde inhoud weergeven, afdrukken en hierin navigeren in PDF's die zijn gemaakt in toepassingen zoals InDesign, AutoCAD en Visio.

U kunt de weergave van lagen bepalen met de standaardinstellingen en de instellingen voor de openingsweergave. U kunt bijvoorbeeld een laag met copyrighttekst verbergen wanneer het document op scherm wordt weergegeven, en zorgen dat de laag wel wordt afgedrukt.

U kunt in Acrobat Pro lagen hernoemen, afvlakken en samenvoegen, de eigenschappen van lagen wijzigen en handelingen aan lagen toevoegen. U kunt lagen ook anders rangschikken, lagen importeren van afbeeldingsbestanden en andere PDF's en lagen vergrendelen om te voorkomen dat ze worden verborgen.

Met Acrobat Pro kunt u geen lagen ontwerpen die de zichtbaarheid wijzigen op basis van het zoomniveau. U kunt echter wel een deel van een laag markeren door een bladwijzer te maken die de laag vergroot of verbergt met behulp van paginahandelingen. Ook kunt u koppelingen toevoegen waarmee gebruikers een zichtbare of onzichtbare koppeling kunnen selecteren om naar een laag te gaan of op een laag in te zoomen.

Als u lagen wilt behouden tijdens het converteren van InDesign CS-documenten naar PDF in Acrobat Pro, moet u zorgen dat de compatibiliteit is ingesteld op Acrobat 6 (PDF 1.5) of hoger. Tevens moet de optie Acrobat-lagen maken zijn geselecteerd in het dialoogvenster Adobe PDF exporteren.

Lagen weergeven of verbergen

Gegevens kunnen in verschillende lagen van een PDF zijn opgeslagen. De lagen die in de PDF worden weergegeven, zijn gebaseerd op de lagen die zijn gemaakt in de oorspronkelijke toepassing. In het venster Lagen kunt u lagen onderzoeken en de inhoud die is gekoppeld aan elke laag, weergeven of verbergen. Items in vergrendelde lagen kunnen niet worden verborgen.

Sommige lagen kunnen zijn georganiseerd in geneste groepen met een bovenliggende laag. Andere lagen kunnen zijn gegroepeerd zonder bovenliggende laag.

Opmerking:

Het vergrendelingspictogram in het venster Lagen geeft aan dat een laag alleen ter informatie is. Vergrendelde lagen kunnen worden gemaakt op basis van AutoCAD- en Visio-bestanden. In Acrobat Standard kan de zichtbaarheid van een vergrendelde laag niet worden gewijzigd. Gebruik in Acrobat Pro het dialoogvenster Laageigenschappen om de zichtbaarheid van een vergrendelde laag te wijzigen.

Deelvenster Lagen
Venster Lagen

A. Met het oogpictogram wordt een weergegeven laag aangeduid B. Vergrendelde laag C. Verborgen laag 

  1. Kies Weergeven > Tonen/verbergen > Navigatievensters > Lagen.
  2. Selecteer het oogpictogram om een laag te verbergen. Selecteer het lege vak om een verborgen laag weer te geven. Een laag is zichtbaar wanneer het oogpictogram aanwezig is en verborgen wanneer het oogpictogram afwezig is. Deze instelling vervangt tijdelijk de instellingen in het dialoogvenster Laageigenschappen.)

    Opmerking:

    Als de bovenliggende laag van een geneste laaggroep is verborgen, worden de geneste lagen automatisch ook verborgen. Als de bovenliggende laag zichtbaar is, kunnen geneste lagen zichtbaar worden gemaakt of worden verborgen.

  3. Kies in het menu Opties een van de volgende opties:

    Lagen tonen voor alle pagina's

    Hiermee worden alle lagen van alle pagina's in het document weergegeven.

    Lagen tonen voor zichtbare pagina's

    Hiermee worden alleen lagen voor de momenteel zichtbare pagina's weergegeven.

    Zichtbaarheid bij openen opnieuw instellen

    Hiermee herstelt u de standaardinstelling van lagen.

    Afdrukken overschrijven toepassen

    Hiermee worden lagen weergegeven volgens de instellingen bij Afdrukken in het dialoogvenster Laageigenschappen (Afdrukken indien zichtbaar, Nooit afdrukken, Altijd afdrukken).

    Exporteren overschrijven toepassen

    Hiermee worden lagen weergegeven volgens de instellingen bij Exporteren in het dialoogvenster Laageigenschappen (Exporteren indien zichtbaar, Nooit exporteren, Altijd exporteren).

    Laag overschrijven toepassen

    Hiermee worden alle lagen weergegeven. Deze optie is van invloed op alle mogelijke inhoud in de PDF, zelfs op lagen die niet in het venster Lagen worden weergegeven. Alle lagen zijn zichtbaar, ongeacht de instellingen in het dialoogvenster Laageigenschappen. U kunt de zichtbaarheid van lagen niet met het oogpictogram wijzigen totdat u deze optie uitschakelt. Wanneer u laageigenschappen bewerkt in het dialoogvenster Laageigenschappen, worden wijzigingen pas doorgevoerd wanneer u Zichtbaarheid bij openen opnieuw instellen in het menu Opties kiest. Wijzigingen van de laagnaam vormen een uitzondering; deze zijn direct van kracht.

    Opmerking:

    U kunt de weergave van een gelaagde PDF niet opslaan door het oogpictogram in het venster Lagen te gebruiken voor het weergeven of verbergen van lagen. Wanneer u het bestand opslaat, wordt de zichtbaarheid van de lagen automatisch opnieuw ingesteld op de zichtbaarheid bij het openen.

    Als u een andere weergave van een gelaagde PDF in Acrobat Pro wilt opslaan, moet u de standaardzichtbaarheid van de lagen wijzigen in het dialoogvenster Laageigenschappen.

Laageigenschappen bewerken (Acrobat Pro)

U kunt de instelling van de standaardzichtbaarheid, de zichtbaarheidsinstelling en de afdrukinstelling combineren om te bepalen wanneer een laag zichtbaar is en wanneer deze wordt afgedrukt. Als een laag bijvoorbeeld een watermerk bevat, wilt u de laag misschien niet op scherm weergeven maar deze wel altijd afdrukken en altijd naar andere toepassingen exporteren. In dat geval kunt u de standaardzichtbaarheid instellen op aan, de zichtbaarheid bij openen op nooit zichtbaar (de afbeelding wordt niet op het scherm weergegeven) en de begininstelling voor afdrukken en exporteren op altijd afdrukken en altijd exporteren. De laag hoeft niet worden weergegeven in het venster Lagen, omdat alle wijzigingen met betrekking tot de zichtbaarheid automatisch worden verwerkt.

Opmerking:

De instellingen in het dialoogvenster Laageigenschappen zijn alleen geldig als Laagstatus door gebruikersgegevens instellen toestaan is geselecteerd in Voorkeuren voor Documenten. Als deze optie niet is geselecteerd, worden de instellingen van het dialoogvenster Laageigenschappen (behalve Laagnaam en Standaardstatus) genegeerd.

  1. Selecteer de knop Lagen in het navigatievenster.

  2. Selecteer een laag en kies Laageigenschappen in het menu Opties .

  3. Bewerk in het dialoogvenster Laageigenschappen de laagnaam of een of meer van de volgende eigenschappen en selecteer OK:

    Intentie

    Selecteer Weergeven om het mogelijk te maken dat de laag wordt in- of uitgeschakeld, of selecteer Referentie om de laag altijd ingeschakeld te houden en het bewerken van de eigenschappen toe te staan. Wanneer de intentieoptie Referentie is geselecteerd, wordt de laag cursief weergegeven.

    Standaardstatus

    Hiermee wordt de zichtbaarheid bij openen van de laag gedefinieerd wanneer een document voor het eerst wordt geopend of wanneer de beginzichtbaarheid opnieuw is ingesteld. De oogpictogrammen voor lagen worden aanvankelijk weergegeven of verborgen op basis van deze waarde. Als deze waarde bijvoorbeeld is ingesteld op uit, wordt het oogpictogram voor een laag verborgen wanneer het document voor het eerst wordt geopend of wanneer Zichtbaarheid bij openen opnieuw instellen wordt gekozen in het menu Opties.

    Zichtbaarheid

    Hiermee definieert u de zichtbaarheid van een PDF-laag op het scherm. U kunt een laag weergeven wanneer het document wordt geopend, u kunt een laag verbergen wanneer het document wordt geopend, of u kunt op basis van de standaardstatus laten bepalen of een laag wordt weergegeven of verborgen wanneer het document wordt geopend.

    Afdrukken

    Hiermee bepaalt u of een laag wordt afgedrukt.

    Exporteren

    Hiermee bepaalt u of de laag wordt weergegeven als het PDF-bestand wordt geëxporteerd naar een toepassing of bestandsindeling die lagen ondersteunt.

    Eventuele andere eigenschappen die de maker van de gelaagde PDF aan een specifieke laag heeft gekoppeld, worden weergegeven in het vak onder in het dialoogvenster Laageigenschappen.

Lagen herschikken

U kunt afzonderlijke lagen opnieuw ordenen in het venster Lagen. Deze actie is nuttig als u de volgorde van lagen in de lijst wilt wijzigen of een laag wilt verplaatsen naar een andere laaggroep.

Opmerking:

U kunt de volgorde van vergrendelde lagen of van lagen in geneste laaggroepen niet veranderen.

  1. Selecteer een laag in het navigatievenster Lagen.
  2. Plaats de cursor links van de laagnaam en houd Alt ingedrukt terwijl u de laag naar de nieuwe locatie sleept.

Laagnavigatie toevoegen

U kunt koppelingen en doelen toevoegen aan lagen, zodat u de weergave van een document kunt wijzigen als de gebruiker een bladwijzer of koppeling selecteert.

Opmerking:

Doorgaans worden wijzigingen in de zichtbaarheid van lagen die met het oogpictogram worden aangebracht in het venster Lagen, niet vastgelegd op de werkbalk Navigatie.

Zichtbaarheid van lagen koppelen aan bladwijzers

  1. Stel de vereiste laageigenschappen, de zichtbaarheid en de zoomfactor voor de PDF-doellaag in het documentvenster in.
  2. Selecteer de knop Bladwijzers en kies Nieuwe bladwijzer in het menu Opties .

  3. Selecteer de nieuwe bladwijzer en kies Eigenschappen in het menu Opties .

  4. Selecteer het tabblad Handelingen in het dialoogvenster Bladwijzereigenschappen.

  5. Kies bij Handeling selecteren de optie Zichtbaarheid van laag instellen en selecteer achtereenvolgens Toevoegen en OK.

  6. Selecteer het bladwijzerlabel in het venster Bladwijzers en geef een naam op voor de bladwijzer.
  1. Stel de vereiste laageigenschappen voor het doel in het documentvenster in.
  2. Kies Weergeven > Tonen/verbergen > Navigatievensters > Doelen.

    Het venster Doelen verschijnt als zwevend venster. U kunt het aan andere vensters toevoegen door het naar het navigatiegebied te slepen. Als het venster is samengevouwen, selecteert u Doelen om het uit te vouwen.

  3. Kies Nieuw doel in het menu Opties en geef een naam op voor het doel.

  4. Selecteer de tool Koppeling en sleep in het documentvenster om een koppeling te maken. Omdat inhoud wordt toegevoegd aan alle lagen, maakt het niet uit dat u de koppeling ogenschijnlijk op de doellaag maakt. De koppeling werkt vanaf elke laag.
  5. Selecteer Eigen koppeling in het dialoogvenster Koppeling maken en selecteer vervolgens Volgende.

  6. Selecteer het tabblad Weergave in het dialoogvenster Koppelingseigenschappen en stel de weergave van de koppeling in.

  7. Selecteer het tabblad Handelingen in het dialoogvenster Koppelingseigenschappen, kies Zichtbaarheid van laag instellen en selecteer Toevoegen.

  8. Sluit de dialoogvensters.

    U kunt de koppeling testen door de laageigenschappen te wijzigen en dan het handje en vervolgens de koppeling te selecteren.

Lagen importeren (Acrobat Pro)

U kunt lagen uit een PDF of afbeeldingsbestand importeren in een doel-PDF. Ondersteunde bestandsindelingen zijn BMP, GIF, JPEG, JPEG 2000, PCX, PNG en TIFF.

  1. Selecteer de knop Lagen in het navigatievenster.

  2. Kies Als laag importeren in het menu Opties .

  3. Selecteer Bladeren in het dialoogvenster Als laag importeren en zoek het bestand dat u wilt importeren. Als het bronbestand een document met meerdere pagina's is, voert u het paginanummer dat u wilt importeren in bij Paginanummer. Als het doelbestand meerdere pagina's heeft, geeft u het Doelpaginanummer op in de sectie Voorbeeld van het dialoogvenster.

  4. Kies een van de volgende importopties:

    Nieuwe laag maken

    Hiermee maakt u één, afzonderlijke laag van het brondocument. Voer een naam in voor de nieuwe laag.

    Aan groep toevoegen

    Hiermee wordt de bestaande laaggroep aangegeven waaraan de geïmporteerde laag moet worden toegevoegd. Deze optie is alleen beschikbaar als de doel-PDF een of meer bestaande laaggroepen bevat en als Nieuwe laag maken is geselecteerd.

    Aan bestaande laag toevoegen

    Hiermee voegt u de inhoud van het brondocument toe aan een bestaande laag in het doeldocument. Selecteer een laag in het doeldocument. De geïmporteerde inhoud krijgt dezelfde laageigenschappen als de bestaande laag in het doeldocument. Deze optie is alleen beschikbaar als het doeldocument lagen bevat.

    Lagen uit bron kopiëren

    Hiermee importeert u de lagen uit het brondocument. Deze optie is alleen beschikbaar als het brondocument lagen bevat.

  5. Pas de instellingen voor de positie en weergave zo nodig aan en selecteer OK.

Lagen samenvoegen of afvlakken (Acrobat Pro)

Samengevoegde lagen krijgen de eigenschappen van de laag waarin ze zijn samengevoegd (de doellaag). Door het afvlakken van PDF-lagen wordt alle inhoud verborgen die niet zichtbaar is wanneer de afvlakkingsbewerking wordt uitgevoerd, en worden alle lagen geconsolideerd.

Opmerking:

U kunt samenvoegings- en afvlakkingsbewerkingen niet ongedaan maken.

Lagen samenvoegen

  1. Klik op de knop Lagen en selecteer Lagen samenvoegen in het menu Opties .

  2. Selecteer in het linkervenster Samen te voegen lagen een of meer lagen en selecteer Toevoegen.

  3. Als u een laag uit het middelste venster wilt verwijderen, selecteert u een of meer lagen en vervolgens Verwijderen.

  4. Selecteer in het rechtervenster Laag voor samenvoegen de laag waarin de geselecteerde lagen moeten worden samengevoegd.

Lagen afvlakken

  1. Selecteer de knop Lagen en selecteer Lagen afvlakken in het menu Opties .

Gelaagde inhoud bewerken

U kunt inhoud in een gelaagd PDF-document selecteren of kopiëren met de tools Selectie of Momentopname. (In Acrobat Reader dient de PDF over gebruiksrechten te beschikken.) In Acrobat kunt u inhoud bewerken met de tool Tekst en afbeeldingen bewerken. Met deze tools wordt alle zichtbare inhoud herkend en geselecteerd, ongeacht of de inhoud zich op een geselecteerde laag bevindt.

Als de inhoud die u in Acrobat bewerkt of verwijdert is gekoppeld aan één laag, wordt de wijziging in de inhoud van de laag doorgevoerd. Als de inhoud die u bewerkt of verwijdert is gekoppeld aan meerdere lagen, wordt de wijziging in de inhoud van alle lagen doorgevoerd. Als u bijvoorbeeld een titel of naamregel wilt wijzigen die op dezelfde regel op de eerste pagina van een document worden weergegeven maar die zich op twee verschillende zichtbare lagen bevinden, wordt door het bewerken van de inhoud op één laag de inhoud op beide lagen gewijzigd.

U kunt inhoud, zoals reviewopmerkingen, stempels of formuliervelden, op dezelfde manier toevoegen aan gelaagde documenten als aan andere PDF-documenten. De inhoud wordt echter niet toegevoegd aan een specifieke laag, zelfs niet als die laag is geselecteerd wanneer de inhoud wordt toegevoegd. In plaats daarvan wordt de inhoud aan het gehele document toegevoegd.

In Acrobat kunt u de opdracht Bestanden samenvoegen tot één PDF gebruiken om PDF-documenten met lagen te combineren. De lagen voor elk document zijn gegroepeerd onder een aparte kop in het venster Lagen van het navigatiegebied. U kunt de groep uit- en samenvouwen door het pictogram op de titelbalk voor de groep te selecteren.

Krijg sneller en gemakkelijker hulp

Nieuwe gebruiker?