Handboek Annuleren

ColdFusion-componenten gebruiken in Dreamweaver

  1. Dreamweaver Handboek
  2. Inleiding
    1. Basisbeginselen van responsief webontwerp
    2. Nieuwe functies in Dreamweaver
    3. Webontwikkeling met Dreamweaver: een overzicht
    4. Dreamweaver / Algemene vragen
    5. Sneltoetsen
    6. Systeemvereisten voor Dreamweaver
    7. Functieoverzicht
  3. Dreamweaver en Creative Cloud
    1. Dreamweaver-instellingen synchroniseren met Creative Cloud
    2. Creative Cloud Libraries in Dreamweaver
    3. Photoshop-bestanden gebruiken in Dreamweaver
    4. Werken met Adobe Animate en Dreamweaver
    5. Voor het web geoptimaliseerde SVG-bestanden uit Libraries extraheren
  4. De werkruimten en weergaven van Dreamweaver
    1. De werkruimte van Dreamweaver
    2. De werkruimte van Dreamweaver optimaliseren voor visuele ontwikkeling
    3. Bestanden zoeken op bestandsnaam of inhoud | Mac OS
  5. Sites opzetten
    1. Over Dreamweaver-sites
    2. Een lokale versie van uw site instellen
    3. Verbinding maken met een publicatieserver
    4. Een testserver instellen
    5. Instellingen van Dreamweaver-sites importeren en exporteren
    6. Bestaande websites overzetten van een externe server naar de hoofdmap van uw lokale site
    7. Toegankelijkheidsfuncties in Dreamweaver
    8. Geavanceerde instellingen
    9. Sitevoorkeuren instellen voor het overzetten van bestanden
    10. Proxyserverinstellingen opgeven in Dreamweaver
    11. Dreamweaver-instellingen synchroniseren met Creative Cloud
    12. Git gebruiken in Dreamweaver
  6. Bestanden beheren
    1. Bestanden maken en openen
    2. Bestanden en mappen beheren
    3. Bestanden van uw server ophalen en op uw server plaatsen
    4. Bestanden inchecken en uitchecken
    5. Bestanden synchroniseren
    6. Bestanden vergelijken om verschillen op te sporen
    7. Bestanden en mappen op uw Dreamweaver-site camoufleren
    8. Ontwerpnotities inschakelen voor Dreamweaver-sites
    9. Potentieel misbruik van Gatekeeper voorkomen
  7. Lay-out en ontwerp
    1. Visuele lay-outhulpmiddelen gebruiken
    2. Uw pagina opmaken met CSS
    3. Responsieve websites ontwerpen met Bootstrap
    4. Mediaquery's maken en gebruiken in Dreamweaver
    5. Inhoud in tabellen presenteren
    6. Kleuren
    7. Responsive design met dynamische rasterlay-outs
    8. Extract in Dreamweaver
  8. CSS
    1. Informatie over CSS (Cascading Style Sheets)
    2. Pagina's opmaken met CSS ontwerpen
    3. CSS-preprocessors gebruiken in Dreamweaver
    4. CSS-stijlvoorkeuren instellen in Dreamweaver
    5. CSS-regels verplaatsen in Dreamweaver
    6. Inline CSS converteren naar een CSS-regel in Dreamweaver
    7. Werken met div-tags
    8. Verlopen toepassen op een achtergrond
    9. CSS3-overgangseffecten maken en bewerken in Dreamweaver
    10. Code opmaken
  9. Pagina-inhoud en assets
    1. Pagina-eigenschappen instellen
    2. Eigenschappen voor CSS-koppen en CSS-koppelingen
    3. Werken met tekst
    4. Tekst, tags en kenmerken zoeken en vervangen
    5. Het deelvenster DOM
    6. Bewerken in Live View
    7. Documenten coderen in Dreamweaver
    8. Elementen selecteren en weergeven in het documentvenster
    9. Teksteigenschappen instellen in de eigenschappencontrole
    10. Spelling op een webpagina controleren
    11. Horizontale lijnen gebruiken in Dreamweaver
    12. Lettertypecombinaties toevoegen en aanpassen in Dreamweaver
    13. Werken met assets
    14. Datums in Dreamweaver invoegen en bijwerken
    15. Favoriete assets maken en beheren in Dreamweaver
    16. Afbeeldingen invoegen en bewerken in Dreamweaver
    17. Mediaobjecten toevoegen
    18. Video's toevoegen in Dreamweaver
    19. HTML5-video invoegen
    20. SWF-bestanden invoegen
    21. Audio-effecten toevoegen
    22. HTML5-audio invoegen in Dreamweaver
    23. Werken met bibliotheekitems
    24. Arabische en Hebreeuwse tekst gebruiken in Dreamweaver
  10. Koppelingen en navigatie
    1. Over koppelingen en navigatie
    2. Koppelingen
    3. Afbeeldingen met hyperlinks
    4. Problemen met koppelingen oplossen
  11. jQuery-widgets en -effecten
    1. De jQuery-gebruikersinterface en mobiele widgets in Dreamweaver gebruiken
    2. jQuery-effecten gebruiken in Dreamweaver
  12. Websites coderen
    1. Over coderen in Dreamweaver
    2. Coderingsomgeving in Dreamweaver
    3. Coderingsvoorkeuren instellen
    4. Codekleuren aanpassen
    5. Code schrijven en bewerken
    6. Coderingstips en codevoltooiing
    7. Code samenvouwen en uitvouwen
    8. Code hergebruiken met codefragmenten
    9. Linting voor code gebruiken
    10. Code optimaliseren
    11. Code bewerken in de ontwerpweergave
    12. Werken met de kopinhoud van pagina's
    13. Include-bestanden op de server invoegen in Dreamweaver
    14. Tagbibliotheken gebruiken in Dreamweaver
    15. Aangepaste tags importeren in Dreamweaver
    16. JavaScript-gedrag gebruiken (algemene instructies)
    17. Ingebouwd JavaScript-gedrag toepassen
    18. Over XML en XSLT
    19. XSL-transformaties op de server uitvoeren in Dreamweaver
    20. XSL-transformaties op de client uitvoeren in Dreamweaver
    21. Tekenentiteiten toevoegen voor XSLT in Dreamweaver
    22. Code opmaken
  13. Productonafhankelijke workflows
    1. Extensies in Dreamweaver installeren en gebruiken
    2. In-app updates in Dreamweaver
    3. Microsoft Office-documenten invoegen in Dreamweaver (alleen Windows)
    4. Werken met Fireworks en Dreamweaver
    5. Inhoud bewerken op Dreamweaver-sites met behulp van Contribute
    6. Integratie van Dreamweaver met Business Catalyst
    7. Persoonlijke e-mailcampagnes maken
  14. Sjablonen
    1. Over Dreamweaver-sjablonen
    2. Sjablonen en op een sjabloon gebaseerde documenten herkennen
    3. Een Dreamweaver-sjabloon maken
    4. Bewerkbare gebieden maken in sjablonen
    5. Herhalingsgebieden en tabellen maken in Dreamweaver
    6. Optionele gebieden in sjablonen gebruiken
    7. Bewerkbare tagkenmerken in Dreamweaver definiëren
    8. Geneste sjablonen maken in Dreamweaver
    9. Sjablonen bewerken, bijwerken en verwijderen
    10. XML-inhoud exporteren en importeren in Dreamweaver
    11. Een sjabloon uit een bestaand document toepassen of verwijderen
    12. Inhoud bewerken in Dreamweaver-sjablonen
    13. Syntaxisregels voor sjabloontags in Dreamweaver
    14. Voorkeuren voor de markering van sjabloongebieden instellen
    15. Voordelen van het gebruik van sjablonen in Dreamweaver
  15. Mobiel en meerdere schermen
    1. Mediaquery's maken
    2. Paginastand voor mobiele apparaten wijzigen
    3. Web-apps voor mobiele apparaten maken met Dreamweaver
  16. Dynamische sites, pagina's en webformulieren
    1. Informatie over web-applicaties
    2. Uw computer instellen voor het ontwikkelen van applicaties
    3. Problemen met databaseverbindingen oplossen
    4. Verbindingsscripts verwijderen in Dreamweaver
    5. Dynamische pagina's ontwerpen
    6. Overzicht van dynamische inhoudsbronnen
    7. Bronnen met dynamische inhoud definiëren
    8. Dynamische inhoud toevoegen aan pagina's
    9. Dynamische inhoud wijzigen in Dreamweaver
    10. Databaserecords weergeven
    11. Livegegevens leveren en problemen oplossen Dreamweaver
    12. Aangepast servergedrag toevoegen in Dreamweaver
    13. Formulieren maken met Dreamweaver
    14. Formulieren gebruiken om informatie van gebruikers te verzamelen
    15. ColdFusion-formulieren maken en inschakelen in Dreamweaver
    16. Webformulieren maken
    17. Verbeterde HTML5-ondersteuning voor formulierelementen
    18. Een formulier ontwikkelen met Dreamweaver
  17. Applicaties visueel samenstellen
    1. Hoofd- en detailpagina's maken in Dreamweaver
    2. Zoekpagina's en resultatenpagina's maken
    3. Een pagina voor het invoegen van records maken
    4. Een pagina voor het bijwerken van records maken in Dreamweaver
    5. Pagina's voor het verwijderen van records maken in Dreamweaver
    6. ASP-opdrachten gebruiken om een database aan te passen in Dreamweaver
    7. Een registratiepagina maken
    8. Een aanmeldingspagina maken
    9. Een pagina maken waartoe alleen geautoriseerde gebruikers toegang hebben
    10. Mappen beveiligen in ColdFusion met Dreamweaver
    11. ColdFusion-componenten gebruiken in Dreamweaver
  18. Websites testen, voorvertonen en publiceren
    1. Pagina's voorvertonen
    2. Dreamweaver-webpagina's voorvertonen op meerdere apparaten
    3. Uw Dreamweaver-site testen
  19. Problemen oplossen
    1. Opgeloste problemen
    2. Bekende problemen

 

 

Opmerking:

Ondersteuning voor ColdFusion is verwijderd uit Dreamweaver CC en hoger.

ColdFusion-componenten

Met CFC-bestanden (ColdFusion-component) kunt u toepassings- en bedrijfslogica in zelfstandige, herbruikbare eenheden opnemen. Met CFC's kunt u snel en eenvoudig webservices maken.

Een CFC is een herbruikbare software-eenheid, geschreven in CFML (ColdFusion markup language), die het hergebruik en onderhoud van uw code eenvoudiger maakt.

U kunt Dreamweaver gebruiken om met CFC's te werken. Raadpleeg de ColdFusion-documentatie vanuit Dreamweaver (Help > ColdFusion gebruiken) voor informatie over CFC-tags en -syntaxis.

Opmerking:

U kunt CFC's alleen gebruiken met ColdFusion MX of hoger. CFC's worden niet ondersteund in ColdFusion 5.

CFC's zijn bedoeld om ontwikkelaars een eenvoudige maar krachtige manier te bieden om elementen van hun websites te integreren. In het algemeen moet u componenten voor toepassings- of bedrijfslogica gebruiken. Gebruik aangepaste tags voor presentatie-elementen, zoals aangepaste begroetingen, dynamische menu's enzovoort.

Net als met vele andere typen constructies hebben dynamische sites dikwijls baat bij onderling uitwisselbare onderdelen. Een dynamische site kan bijvoorbeeld dezelfde query herhaaldelijk uitvoeren, of de totale prijs van winkelwagenpagina's berekenen en deze telkens opnieuw herberekenen wanneer een item wordt toegevoegd. Deze taken kunnen door componenten worden afgehandeld. U kunt een component herstellen, verbeteren, uitbreiden en zelfs vervangen met een minimale invloed op de rest van uw toepassing.

Stel dat een onlinewinkel de verzendkosten berekent op basis van de prijs van de bestelling. Voor bestellingen onder de 20 euro, wordt 4 euro verzendkosten berekend, voor bestellingen tussen 20 en 40 euro wordt 6 euro verzendkosten berekend enzovoort. U kunt de logica voor het berekenen van de verzendkosten zowel op de winkelpagina als op de afrekenpagina invoegen, maar in dat geval zou u HTML-presentatiecode en CFML-logica gaan mengen wat het onderhoud en hergebruik van de code doorgaans moeilijker maakt.

U besluit om een CFC met de naam Pricing te maken, die onder andere een functie bevat met de naam ShippingCharge. De functie heeft een prijs als argument en retourneert de verzendkosten. Als de waarde van het argument bijvoorbeeld 32,80 is, retourneert de functie de waarde 6.

Op zowel de winkelwagenpagina als de afrekenpagina voegt u een speciale tag in om de functie ShippingCharge te activeren. Wanneer de pagina wordt opgevraagd, wordt de functie geactiveerd en worden de verzendkosten aan de pagina geretourneerd.

Later kondigt het bedrijf een speciale aanbieding aan: geen verzendkosten voor alle bestellingen boven 100 euro. U brengt de wijziging in de verzendkosten aan op één plaats: de functie ShippingCharge van de component Pricing. Op alle pagina's die de functie gebruiken, worden nu automatisch de juiste verzendkosten weergegeven.

Overzicht van het paneel CF-componenten (ColdFusion)

Gebruik het deelvenster Componenten (Venster > Componenten) om ColdFusion-componenten weer te geven en te bewerken en om code aan de pagina toe te voegen die de functie activeert wanneer de CFM-pagina wordt opgevraagd.

Opmerking:

Het deelvenster Componenten is alleen beschikbaar wanneer u een ColdFusion-pagina in Dreamweaver weergeeft.

Een CFC maken of verwijderen in Dreamweaver

Met Dreamweaver kunt u visueel een CFC en de bijbehorende functies definiëren. Dreamweaver maakt een CFC-bestand en voegt de noodzakelijke CFML-tags voor u in.

Opmerking:

Afhankelijk van de component, moet u bepaalde code handmatig afmaken.

  1. Open een ColdFusion-pagina in Dreamweaver.

  2. Selecteer in het deelvenster Componenten (Venster > Componenten) CF-componenten in het pop-upmenu.

  3. Klik op de plusknop (+) en vul het dialoogvenster Componenten maken in. Klik op OK.

    a. Voer in de sectie Componenten de details over de component in. Hier volgt een gedeeltelijke lijst:

    Naam  Hier geeft u de bestandsnaam van de component op. De naam mag alleen alfanumerieke tekens en onderstrepingstekens (_) bevatten. Geef de bestandsextensie .CFC niet op wanneer u de naam invoert.

    Map component  Hier geeft u op waar de component wordt opgeslagen. Selecteer de hoofdmap van de webtoepassing op (zoals \Inetpub\wwwroot\myapp\) of een van de submappen van deze hoofdmap.  

    b. Als u een of meer functies voor de component wilt definiëren, kiest u Functies in de lijst Sectie, klikt u op de plusknop (+) en voert u de details van de nieuwe functie in.

    Zorg ervoor dat u het type opgeeft van de waarde die wordt geretourneerd door de functie in de optie Retourtype.

    Opmerking:

    Als u in het menu Toegang de optie extern kiest, wordt de functie beschikbaar als een webservice.

    c. Als u een of meer argumenten voor een functie wilt definiëren, kiest u Argumenten in de lijst Sectie. Selecteer de functie in het pop-upmenu, klik op de plusknop (+) en voer rechts de details van het nieuwe argument in.

  4. Als u een externe ontwikkelingsserver gebruikt, laadt u het CFC-bestand en alle afhankelijke bestanden (zoals de bestanden die worden gebruikt om een functie te implementeren of bestanden op te nemen) op de externe server.

    Door de bestanden te uploaden, zorgt u ervoor dat Dreamweaver-functies als Live View en Voorvertoning in browser correct werken.

    Dreamweaver schrijft een CFC-bestand en slaat het in de opgegeven map op. De nieuwe component wordt ook in het deelvenster Componenten weergegeven (nadat u op Vernieuwen hebt geklikt).

  5. Als u een externe ontwikkelingsserver gebruikt, laadt u het CFC-bestand en alle afhankelijke bestanden (zoals de bestanden die worden gebruikt om een functie te implementeren of bestanden op te nemen) op de externe server.

CFC's weergeven in Dreamweaver

Dreamweaver biedt een manier om de ColdFusion-componenten (CFC's) die zich in uw sitemap of op de server bevinden, visueel te onderzoeken. Dreamweaver leest de CFC-bestanden en geeft gegevens over de bestanden weer in een eenvoudig te manipuleren structuur in het deelvenster Componenten.

Dreamweaver zoekt naar de componenten op de testserver (zie Verbinding maken met de database in Dreamweaver). Als u CFC's maakt of bestaande CFC's wijzigt, moet u ervoor zorgen dat u de CFC-bestanden naar de testserver uploadt zodat ze nauwkeurig worden weergegeven in het deelvenster Componenten.

Wijzig de instellingen van de testserver als u de componenten op een andere server wilt weergeven.

U kunt de volgende informatie over uw CF-componenten weergeven:

  • Geef een lijst weer met alle ColdFusion-componenten die op de server zijn gedefinieerd.

  • Als u met ColdFusion MX 7 of hoger werkt, filtert u de lijst zodat alleen de CFC's in uw sitemap worden weergegeven.

  • Verken de functies en argumenten van elke component.

  • Bekijk de eigenschappen van functies die als webservices fungeren.

Opmerking:

Als u Dreamweaver wilt gebruiken om de CFC's in de hoofdmap van de server te inspecteren terwijl u ook de sitebestanden in een andere hoofdmap van de website beheert, kunt u twee Dreamweaver-sites definiëren. Stel de eerste site zo in dat deze naar de hoofdmap van de server wijst en laat de tweede naar de hoofdmap van de website wijzen. Gebruik het pop-upmenu van de site in het deelvenster Bestanden om snel tussen de twee sites te schakelen.

Ga als volgt te werk om CFC's in Dreamweaver weer te geven:

  1. Open een willekeurige ColdFusion-pagina in Dreamweaver.
  2. Selecteer in het deelvenster Componenten (Venster > Componenten) CF-componenten in het pop-upmenu.
  3. Klik op de knop Vernieuwen in het paneel om de componenten op te halen.

    Het componentenpakket wordt op de server weergegeven. Een componentenpakket is een map die CFC-bestanden bevat.

    Als er geen bestaande componentenpakketten worden weergegeven, klikt u op de paneelwerkbalk op de knop Vernieuwen.

  4. Als u alleen de CFC's in uw sitemap wilt weergeven, klikt u op de knop Alleen CFC's van huidige site weergeven op de werkbalk van het deelvenster Componenten.
    Opmerking:

    Deze functie is alleen beschikbaar als u een computer hebt gedefinieerd waarop ColdFusion MX 6 of hoger als testserver voor Dreamweaver wordt uitgevoerd.

    Opmerking:

    Als de huidige site in een virtuele map op de externe server wordt vermeld, werkt het filter niet.

  5. Klik op de plusknop (+) naast de pakketnaam om de componenten in het pakket te bekijken.
    • Als u de functies van een component wilt weergeven, klikt u op de plusknop (+) naast de componentnaam.

    • Als u wilt zien welke argumenten een functie gebruikt, wat het type van die argumenten is en of de argumenten verplicht of optioneel zijn, opent u het functie-item in de structuurweergave.

      Functies die geen argumenten hebben, hebben geen plusknop (+).

    • Als u snel de details van een argument, functie, component of pakket wilt bekijken, selecteert u het item in de structuurweergave en klikt u op de knop Details ophalen op de paneelwerkbalk.

      U kunt ook met de rechtermuisknop (Windows) of Control (Macintosh) ingedrukt op het item klikken en Details ophalen in het pop-upmenu kiezen.

      Details over het item worden in een berichtvak weergegeven.

CFC's bewerken in Dreamweaver

Dreamweaver biedt een gestroomlijnde manier om de code te bewerken van de ColdFusion-componenten die voor de site zijn gedefinieerd. U kunt een componentfunctie bijvoorbeeld toevoegen, wijzigen of verwijderen zonder Dreamweaver te verlaten.

U moet de ontwikkelomgeving als volgt instellen om deze functie te kunnen gebruiken:

  • ColdFusion moet lokaal worden uitgevoerd.

  • In het dialoogvenster Geavanceerde sitedefinitie van Dreamweaver moet het toegangstype dat in de categorie Testserver is opgegeven, Lokaal/Netwerk zijn.

  • In het dialoogvenster Geavanceerde sitedefinitie moet het pad naar de lokale hoofdmap hetzelfde zijn als het pad van de testservermap (bijvoorbeeld c:\Inetpub\wwwroot\cf_projects\myNewApp\). U kunt deze paden bekijken en wijzigen door Site > Sites bewerken te kiezen.

  • De component moet zijn opgeslagen in de lokale sitemap of een van de submappen daarvan op uw vaste schijf.

Open een ColdFusion-pagina in Dreamweaver en geef de componenten weer in het deelvenster Componenten. Als u de componenten wilt weergeven, opent u het deelvenster Componenten (Venster > Componenten), kiest u CF-componenten in het pop-upmenu van het paneel en klikt u op de knop Vernieuwen in het paneel.

Omdat ColdFusion lokaal wordt uitgevoerd, geeft Dreamweaver componentenpakketten op de vaste schijf weer.

Ga als volgt te werk om een component te bewerken.

  1. Open een ColdFusion-pagina in Dreamweaver en geef de componenten weer in het deelvenster Componenten (Venster > Componenten).
  2. Selecteer CF-componenten in het pop-upmenu van het paneel en klik op de knop Vernieuwen van het paneel.

    Omdat ColdFusion lokaal wordt uitgevoerd, geeft Dreamweaver componentenpakketten op de vaste schijf weer.

    Opmerking:

    Als u de CFC-recordset visueel wilt bewerken, dubbelklikt u erop in het paneel Bindingen.

  3. Als u een componentenbestand algemeen wilt bewerken, opent u het pakket en dubbelklikt u op de naam van de component in de structuurweergave.

    Het bestand van de component wordt in de codeweergave geopend.

  4. Als u een specifieke functie, argument of eigenschap wilt bewerken, dubbelklikt u op het item in de structuurweergave.
  5. Breng de wijzigingen handmatig in de codeweergave aan.
  6. Sla het bestand op (Bestand > Opslaan).
  7. Als u een nieuwe functie in het deelvenster Componenten wilt bekijken, vernieuwt u de weergave door op de knop Vernieuwen op de paneelwerkbalk te klikken.

Webpagina's samenstellen die CFC's gebruiken

Een manier om een componentfunctie op uw webpagina's te gebruiken, is door code in de pagina te schrijven die de functie activeert wanneer de pagina wordt opgevraagd. Dreamweaver kan u helpen bij het schrijven van deze code.

Opmerking:

Voor andere manieren waarop u componenten kunt gebruiken, raadpleegt u de ColdFusion-documentatie vanuit Dreamweaver (Help > ColdFusion gebruiken).

  1. Open de ColdFusion-pagina die de componentfunctie zal gebruiken, in Dreamweaver.
  2. Schakel naar de codeweergave (Weergave > Code).
  3. Open het deelvenster Componenten (Venster > Componenten) en selecteer CF-componenten in het pop-upmenu van het paneel.
  4. Zoek de gewenste component en voeg deze met een van de volgende technieken in:
    • Sleep een functie vanuit de structuurweergave naar de pagina. De code wordt in de pagina ingevoegd om de functie te activeren.

    • Selecteer de functie in het paneel en klik op de knop Invoegen op de paneelwerkbalk (de tweede knop rechts). Dreamweaver plaatst de code op de plaats van de invoegpositie op de pagina.

  5. Als u een functie invoegt die argumenten heeft, maakt u de argumentcode handmatig af.

    Voor meer informatie raadpleegt u de ColdFusion-documentatie vanuit Dreamweaver (Help > ColdFusion gebruiken).

  6. Sla de pagina op (Bestand > Opslaan).

Een recordset definiëren in een CFC

Dreamweaver kan u helpen bij het definiëren van een recordset (ook wel een ColdFusion-query genoemd) in een ColdFusion-component (CFC). Als u een recordset in een CFC definieert, hoeft u de recordset niet te definiëren op elke pagina die deze gebruikt. U definieert de recordset eenmaal in de CFC en gebruikt de CFC op verschillende pagina's.

Opmerking:

Deze functie is alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd. Zie ColdFusion-verbeteringen inschakelen voor meer informatie.

 

  1. Maak of open een bestaand CFC-bestand in Dreamweaver.
  2. Klik in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) op de plusknop (+) en kies Recordset (Query) in het pop-upmenu.

    Het dialoogvenster Recordset wordt geopend. U kunt in het dialoogvenster Eenvoudige recordset of het dialoogvenster Geavanceerde recordset werken.

  3. Als u een bestaande functie in de CFC wilt gebruiken, selecteert u de functie in het pop-upmenu Functie en gaat u verder met stap 5.

    De recordset wordt in de functie gedefinieerd.

  4. Als u een nieuwe functie in de CFC wilt definiëren, klikt u op de knop Nieuwe functie, typt u een naam voor de functie in het dialoogvenster dat wordt geopend, en klikt u op OK.

    De naam mag alleen alfanumerieke tekens en het onderstrepingsteken (_) bevatten.

  5. Als u een recordset voor de functie wilt definiëren, geeft u de opties in het dialoogvenster Recordset op.

    De nieuwe functie wordt ingevoegd in de CFC die de recordset definieert.

Een CFC-recordset als een bron van dynamische inhoud gebruiken

U kunt een ColdFusion-component (CFC) als een bron van dynamische inhoud voor uw pagina's gebruiken als de component een functie bevat die een recordset definieert.

Opmerking:

Deze functie is alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd. Zie De ColdFusion-verbeteringen inschakelen voor meer informatie.

  1. Open een ColdFusion-pagina in Dreamweaver.
  2. Klik in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) op de plusknop (+) en kies Recordset (Query) in het pop-upmenu.

    Het dialoogvenster Recordset wordt geopend. U kunt in het dialoogvenster Eenvoudige recordset of het dialoogvenster Geavanceerde recordset werken.

  3. Klik op de knop CFC-query.
  4. Vul het dialoogvenster CFC-query in, klik op OK en klik nogmaals op OK om de CFC-recordset toe te voegen aan de lijst met beschikbare inhoudsbronnen in het paneel Bindingen.
  5. Gebruik het paneel Bindingen om de recordset aan de verschillende pagina-elementen te binden.

    Zie Dynamische inhoud toevoegen aan pagina's voor meer informatie.

Dynamische inhoud definiëren met een CFC

In Dreamweaver kunt u een recordset als een bron van dynamische inhoud definiëren door een CFC te gebruiken die een recordsetdefinitie bevat.

1. Voer in het vak Naam een naam voor de CFC-recordset in.

Dikwijls wordt het voorvoegsel rs vóór recordsetnamen geplaatst om ze te onderscheiden van andere objectnamen in de code, bijvoorbeeld: rsPressRelease.

Recordsetnamen mogen alleen alfanumerieke tekens en het onderstrepingsteken (_) bevatten. U mag geen speciale tekens of spaties gebruiken.

2. Selecteer een van de pakketten die al op de server zijn gedefinieerd.

Als het pakket niet in het pop-upmenu voorkomt, kunt u de lijst met pakketten vernieuwen door op de knop Vernieuwen vlakbij het pop-upmenu te klikken.

Zorg ervoor dat u de CFC's eerst op de testserver laadt. Alleen de CFC's op de testserver worden weergegeven.

3. Selecteer een van de componenten die in het geselecteerde pakket zijn gedefinieerd.

Als het pop-upmenu Component geen componenten bevat, of als het menu alleen oudere componenten bevat, moet u de CFC-bestanden op de testserver laden.

4.(Optioneel) Klik op de knop Nieuwe component maken als u een component wilt maken.

a. Voer in het vak Naam de naam voor de nieuwe CFC in. De naam mag alleen alfanumerieke tekens en onderstrepingstekens (_) bevatten.

b. Voer in het vak Map van component de locatie voor de CFC in, of blader om de map te zoeken.

Opmerking:

De map moet het relatieve pad naar de hoofdmap van de site zijn.

5. Selecteer in het pop-upmenu Functie de functie die de recordsetdefinitie bevat.

Het pop-upmenu functie bevat alleen de functies die in de geselecteerde component zijn gedefinieerd. Als dit pop-upmenu geen functies bevat of als de laatste wijzigingen niet in de vermelde functies worden weergegeven, controleert u of de laatste wijzigingen wel op de server zijn geladen.

Opmerking:

De vakken Verbinding en SQL zijn alleen-lezen.

6. Bewerk elke parameter (type, waarde en standaardwaarde) die als functieargument moet worden doorgegeven door op de knop Bewerken te klikken.

a. Voer een waarde voor de huidige parameter in door het type van de waarde in het pop-upmenu Waarde te selecteren en de waarde in het vak aan de rechterkant in te voeren. Het type van de waarde kan een URL-parameter, een formuliervariabele, een cookie, een sessievariabele, een toepassingsvariabele of een ingevoerde waarde zijn.

b. Voer een standaardwaarde voor de parameter in het vak Standaardwaarde in. Als er geen runtime-waarde wordt geretourneerd, wordt de standaardparameterwaarde gebruikt.

c. Klik op OK.  

U kunt de databaseverbinding en de SQL-query voor de recordset niet wijzigen. Deze velden zijn altijd uitgeschakeld. De verbinding en SQL-query worden alleen ter informatie weergegeven.

7. Klik op Testen om een verbinding met de database te maken en een instantie van de recordset te maken.

Als de SQL-instructie paginaparameters bevat, moet u ervoor zorgen dat de kolom Standaardwaarde van het vak Parameters geldige testwaarden bevat voordat u op Testen klikt.

Als de query met succes is uitgevoerd, wordt de recordset in een tabel weergegeven. Elke rij bevat een record en elke kolom stelt een veld in die record voor.

Klik op OK om de CFC-query te wissen.

8. Klik op OK.

Krijg sneller en gemakkelijker hulp

Nieuwe gebruiker?