- InDesign Handboek
- Kennismaken met InDesign
- Inleiding tot InDesign
- Werkruimte
- Generatieve AI
- Inleiding tot InDesign
- Documenten maken en indelen
- Documenten en pagina's
- Documenten maken
- Werken met stramienpagina's
- Werken met documentpagina's
- Paginagrootte, marges en afloopgebied instellen
- Werken met bestanden en sjablonen
- PDF's converteren naar InDesign-bestanden in InDesign (Beta)
- Boekbestanden maken
- Standaardpaginanummering toevoegen
- Pagina's, hoofdstukken en secties nummeren
- QuarkXPress- en PageMaker-documenten omzetten
- Inhoud delen
- Een standaardworkflow met bestandsbeheer
- Documenten opslaan
- Rasters
- Hulpmiddelen voor de lay-out
- Documenten en pagina's
- Inhoud toevoegen
- Tekst
- Tekst toevoegen aan kaders
- Tekst met verbindingen
- Zuidoost-Aziatische schriften
- Functies voor Arabisch en Hebreeuws in InDesign
- Tekst op een pad maken
- Opsommingstekens en nummering
- Glyphs en speciale tekens
- Tekstcompositie
- Tekstvariabelen
- QR-codes genereren
- Tekst bewerken
- Tekst uitlijnen
- Tekst rond objecten laten lopen
- Verankerde objecten
- Gekoppelde inhoud
- Alinea's opmaken
- Tekens opmaken
- Typografie
- Tekst opmaken
- Tekst controleren
- Spellingcontrole en taalwoordenboeken
- Referenties toevoegen
- Stijlen
- Tabellen
- Interactiviteit
- Afbeeldingen
- Kleur en transparantie
- Tekst
- Zoeken en vervangen
- Delen
- Publiceren
- Plaatsen, exporteren en publiceren
- Publish Online
- Publish Online-dashboard
- Afbeeldingen kopiëren en invoegen
- Inhoud exporteren voor EPUB
- Adobe PDF-opties
- Inhoud exporteren naar HTML
- Exporteren naar Adobe PDF
- Exporteren naar JPEG-indeling
- Exporteren naar HTML
- Overzicht van DPS en AEM Mobile
- Ondersteunde bestandsindelingen
- Gebruikersinstellingen exporteren en importeren
- Afdrukken
- Boekjes afdrukken
- Drukkersmarkeringen en afloopgebieden
- Documenten afdrukken
- Inkten, scheiding en rasterfrequentie
- Overdrukken
- PostScript- en EPS-bestanden maken
- Preflight van bestanden uitvoeren voordat ze worden verzonden
- Miniaturen en grote documenten afdrukken
- PDF-bestanden voorbereiden voor serviceproviders
- Afdrukken van scheidingen voorbereiden
- Plaatsen, exporteren en publiceren
- InDesign uitbreiden
- Automatisering
- Problemen oplossen
Een object dat u in Adobe InDesign maakt, is standaard een ondoorzichtig object met een dekking van 100%. U kunt effecten toepassen op objecten met de opties voor dekking en overvloeien. U kunt objecten laten overlappen, transparantie aan objecten toevoegen of vormen achter objecten uitnemen.
Transparantie
Wanneer u een object of lijn maakt, wanneer u een vulling toepast of tekst invoert, worden deze items standaard ondoorzichtig (dat wil zeggen met een dekking van 100%) weergegeven. U kunt dergelijke items op verschillende manieren transparant maken. U kunt de dekking bijvoorbeeld variëren van 100% (volledig dekkend) tot 0% (volledig transparant). Wanneer u een object minder dekkend maakt, worden de illustraties onder het object, de lijn, de vulling of de tekst zichtbaar.
U kunt de dekking van een object of van de vulling, lijn of tekst van een object opgeven in het deelvenster Effecten. U kunt ook bepalen hoe het object zelf of de lijn, vulling of tekst van het object overvloeit in de onderliggende objecten. U kunt het overvloeien beperken tot bepaalde objecten, zodat niet alle objecten in een groep overvloeien in de onderliggende objecten. U kunt objecten ook uitnemen in plaats van ze te laten overvloeien in objecten in een groep.
Overzicht van het deelvenster Effecten
In het deelvenster Effecten (Venster > Effecten) kunt u de dekking en overvloeimodus van objecten en groepen opgeven, het overvloeien beperken tot een bepaalde groep, objecten in een groep uitnemen of een transparantie-effect toepassen.
A. Overvloeimodus B. Niveaus C. FX-pictogram D. Effecten wissen E. FX-knop
Overvloeimodus
Hiermee bepaalt u hoe de kleuren in transparante objecten en de achterliggende objecten op elkaar reageren. (Zie Instellen hoe kleuren overvloeien.)
Dekking
Hiermee bepaalt u de dekking van een object, lijn, vulling of tekst. (Zie De dekking van een object instellen.)
Niveau
Hier ziet u de dekkingsinstellingen voor Object, Lijn, Vulling en Tekst van het object. Ook kunt u hier aflezen of transparantie-effecten zijn toegepast. Klik op het driehoekje links van het woord Object (of Groep of Afbeelding) om de niveau-instellingen weer te geven of te verbergen. Het FX-pictogram wordt in een niveau weergegeven nadat u er transparantie-instellingen op hebt toegepast. Dubbelklik op dit pictogram als u de instellingen wilt bewerken.
Overvloeien isoleren
Hiermee past u een overvloeimodus toe op een geselecteerde groep objecten. (Zie Informatie over overvloeimodi.)
Groep uitnemen
Hiermee kunt u de dekkings- en overvloeikenmerken van ieder object in een groep laten uitnemen ten opzichte van de onderliggende objecten in de groep. (Zie Objecten in een groep uitnemen.)
De knop Alles wissen
Hiermee wist u effecten (lijn, vulling of tekst) uit een object, stelt u de overvloeimodus in op Normaal en wijzigt u de instelling Dekking voor het volledige object in 100%.
FX-knop
Hiermee geeft u een lijst met transparantie-effecten weer. (Zie Transparantie-effecten toepassen.)
De opties in het deelvenster Effecten weergeven
-
Kies Venster > Effecten en open zo nodig het menu van het deelvenster Effecten. Kies vervolgens Opties tonen.
De opties van het deelvenster Effecten zijn ook beschikbaar in het dialoogvenster Effecten (selecteer een object en kies Object > Effecten > Transparantie) en, in vereenvoudigde vorm, in het regelpaneel.
Transparantie-effecten toepassen
-
Selecteer een object. Als u transparantie-effecten wilt toepassen op een afbeelding, selecteert u de afbeelding met het gereedschap Direct selecteren.
-
Kies Venster > Effecten om het deelvenster Effecten weer te geven.
-
Selecteer een niveau om aan te geven welke delen of welk deel van het object u wilt wijzigen:
Object
Het effect beïnvloedt het volledige object, ook de vulling, lijn en tekst van het object.
Afbeelding
Het effect beïnvloedt alleen de afbeelding die is geselecteerd met het gereedschap Direct selecteren. Effecten die u op de afbeelding toepast, blijven gehandhaafd wanneer u de afbeelding in een ander kader plakt.
Groep
Het effect beïnvloedt alle objecten en tekst in de groep. (Gebruik het gereedschap Direct selecteren als u effecten op objecten in een groep wilt toepassen.)
Lijn
Het effect beïnvloedt alleen de lijn van een object (ook de kleur van de tussenruimte).
Vullen
Het effect beïnvloedt alleen de vulling van het object.
Tekst
Het effect beïnvloedt alleen de tekst binnen het object, niet het tekstkader. Effecten die u toepast op tekst, gelden voor alle tekst in het object. Het is niet mogelijk een effect toe te passen op afzonderlijke woorden of letters.
U kunt ook een niveau-instelling kiezen in het regelpaneel: klik op de knop Effect toepassen op object en selecteer Object, Lijn, Vulling of Tekst.
-
Open het dialoogvenster Effecten op een van de volgende manieren:
Klik in het deelvenster Effecten of in het regelpaneel op de FX-knop en kies een effect in het menu.
Kies in het menu van het deelvenster Effecten eerst de optie Effecten en vervolgens een naam van een effect.
Kies in het contextmenu eerst Effecten en vervolgens een naam van een effect.
Kies Object > Effecten en kies een naam van een effect.
Klik zo nodig in het deelvenster Effecten op het driehoekje om de niveau-instellingen weer te geven en dubbelklik op een niveau-instelling: Object, Lijn, Vulling of Tekst. Wanneer u dubbelklikt, opent u het dialoogvenster Effecten en kunt u een niveau-instelling kiezen.
-
Kies opties en instellingen voor het effect. (Zie Gangbare instellingen en opties voor transparantie.)
-
Klik op OK.
Een transparantie-effect bewerken
-
Selecteer de objecten of het object waarop het effect is toegepast.
-
Open het dialoogvenster Effecten op een van de volgende manieren:
Dubbelklik in het deelvenster Effecten op het FX-pictogram rechts van Object (dus niet onderaan in het deelvenster). Wellicht moet u op het driehoekje naast het woord Object klikken om het FX-pictogram weer te geven.
Selecteer het niveau met het effect dat u wilt bewerken, klik op de FX-knop in het deelvenster Effecten en kies de naam van een effect.
-
Bewerk het effect.
Transparantie-effecten kopiëren
-
Voer een van de volgende stappen uit om transparantie-effecten te kopiëren:
Als u effecten wilt kopiëren tussen verschillende objecten, selecteert u het object met het effect dat u wilt kopiëren en vervolgens selecteert u het FX-pictogram van het object in het deelvenster Effecten en sleept u het FX-pictogram naar het andere object. U kunt effecten alleen slepen en neerzetten tussen verschillende objecten op hetzelfde niveau.
Gebruik het pipet als u alleen bepaalde effecten wilt kopiëren tussen objecten. Als u wilt opgeven welke transparantie-instellingen voor vullingen, lijnen en objecten worden gekopieerd met het pipet, dubbelklikt u op het pipet om het dialoogvenster Opties pipet te openen. Schakel vervolgens opties in of uit in de gebieden Lijninstellingen, Vulling-instellingen en Objectinstellingen.
Als u effecten van het ene niveau naar het andere in hetzelfde object wilt kopiëren, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleept u het FX-pictogram naar een ander niveau (Lijn, Vulling of Tekst) in het deelvenster Effecten.
Opmerking:U kunt effecten naar een ander niveau in hetzelfde object verplaatsen door het FX-pictogram te verslepen.
Transparantie-effecten wissen uit een object
-
Ga als volgt te werk:
Als u alle effecten uit een object wilt verwijderen, de overvloeimodus wilt veranderen in Normaal en de waarde voor Dekking wilt instellen op 100%, klikt u op de knop Alle effecten wissen in het deelvenster Effecten of kiest u Alle transparantie wissen in het menu van het deelvenster Effecten.
Als u alle effecten wilt wissen, maar de instellingen voor dekking en overvloeien wilt behouden, selecteert u een niveau en kiest u Effecten wissen in het menu van het deelvenster Effecten of sleept u het FX-pictogram van het niveau Lijn, Vulling of Tekst in het deelvenster Effecten naar de prullenmand.
Als u meerdere niveaus (lijn, vulling of tekst) van een effect wilt wissen, selecteert u de niveaus en klikt u op de prullenmand.
Als u een afzonderlijk effect uit een object wilt verwijderen, opent u het dialoogvenster Effecten en schakelt u het desbetreffende transparantie-effect uit.
Transparantie-effecten
InDesign bevat negen transparantie-effecten. De instellingen en opties voor het tot stand brengen van deze effecten lijken veel op elkaar.
A. Slagschaduw B. Schaduw binnen C. Gloed buiten D. Gloed binnen E. Schuine rand en reliëf F. Satijn G. Basisdoezelaar H. Richtingsdoezelaar I. Verloopdoezelaar
Slagschaduw
Hiermee voegt u een schaduw toe achter het object, de lijn, vulling of tekst.
Schaduw binnen
Hiermee voegt u vlak binnen de randen van het object, de lijn, vulling of tekst een schaduw toe, zodat het item lijkt in te springen.
Gloed buiten en Gloed binnen
Hiermee lijkt er van binnen of buiten de randen van het object, de lijn, vulling of tekst een gloed te stralen.
Schuine rand en reliëf
Hiermee voegt u verschillende combinaties van hooglichten en schaduwen toe om tekst en afbeeldingen een driedimensionaal aanzien te geven.
Satijn
Hiermee voegt u een inwendige schaduw toe die een satijnachtige afwerking geeft.
Basisdoezelaar, Richtingsdoezelaar en Verloopdoezelaar
Hiermee verzacht u de randen van een object door ze te laten vervagen tot transparantie.
Raadpleeg na het lezen van de volgende beschrijvingen het gedeelte Gangbare instellingen en opties voor transparantie voor meer informatie.
Gangbare instellingen en opties voor transparantie
Veel instellingen en opties voor transparantie-effecten zijn hetzelfde voor verschillende effecten. Hier volgt een overzicht van gangbare instellingen en opties voor transparantie:
Hoek en Hoogte
Hiermee bepaalt u de belichtingshoek waarbij een belichtingseffect wordt toegepast. Een instelling van 0 komt overeen met het grondniveau, de instelling 90 bevindt zich recht boven het object. Klik op de hoekstraal of geef een waarde in graden op. Selecteer Globaal licht gebruiken als u dezelfde belichtingshoek wilt gebruiken voor alle objecten. Deze optie wordt gebruikt door de effecten Slagschaduw, Schaduw binnen, Schuine rand en reliëf, Satijn en Doezelaar.
Overvloeimodus
Hiermee bepaalt u hoe de kleuren in transparante objecten en de achterliggende objecten op elkaar reageren Deze optie wordt gebruikt door de effecten Slagschaduw, Schaduw binnen, Gloed buiten, Gloed binnen en Satijn (Zie Instellen hoe kleuren overvloeien.)
Onderdrukken
Deze optie bepaalt in combinatie met de grootte-instellingen in hoeverre de schaduw of gloed dekkend en in hoeverre deze transparant is. Een hogere instelling verhoogt de dekking en een lagere instelling verhoogt de transparantie. Deze optie wordt gebruikt door de effecten Schaduw binnen, Gloed binnen en Doezelaar.
Afstand
Hiermee geeft u de verschuivingsafstand op voor de effecten Slagschaduw, Schaduw binnen of Satijn.
Ruis
Met deze optie stelt u de hoeveelheid willekeurige elementen in de dekking van een gloed of schaduw in door een waarde op te geven of de schuifregelaar te verslepen. Deze optie wordt gebruikt door de effecten Slagschaduw, Schaduw binnen, Gloed buiten, Gloed binnen en Doezelaar.
Dekking
Hiermee bepaalt u de dekking van een effect door de schuifregelaar te verslepen of een percentage op te geven. (Zie De dekking van een object instellen.) Gebruikt door de effecten Slagschaduw, Schaduw binnen, Gloed buiten, Gloed binnen, Verloopdoezelaar, Schuine rand en reliëf en Satijn.
Grootte
Hiermee bepaalt u de omvang van de schaduw of de gloed. Deze optie wordt gebruikt door de effecten Slagschaduw, Schaduw binnen, Gloed buiten, Gloed binnen en Satijn
Spreiding
Met deze optie bepaalt u de transparantie van de vervaging binnen het schaduw- of gloedeffect die is opgegeven door de instelling bij Grootte. De vervaging wordt dekkender naarmate het percentage hoger is. Deze optie wordt gebruikt door de effecten Slagschaduw en Gloed buiten.
Techniek
Deze instellingen bepalen hoe de rand van een transparantie-effect reageert op achtergrondkleuren. De opties Zachter en Precies zijn beschikbaar voor de effecten Gloed buiten en Gloed binnen.
Zachter
Hiermee past u een vervaging toe op de rand van het effect. De details blijven niet behouden bij grotere formaten.
Precies
Hiermee blijft de rand van het effect behouden, inclusief de hoeken en andere scherpe details. Bij deze techniek blijven meer kenmerken behouden dan bij de techniek Zachter.
Globaal licht gebruiken
Hiermee past u de globale lichtinstelling toe op de schaduw. Deze optie wordt gebruikt door de effecten Slagschaduw, Schuine rand en reliëf en Schaduw binnen.
X-verschuiving en Y-verschuiving
Kies deze optie om de schaduw op de x- of y-as te verschuiven in de door u opgegeven mate. Deze optie wordt gebruikt door de effecten Slagschaduw en Schaduw binnen.
Slagschaduw
Met het effect Slagschaduw creëert u een driedimensionale schaduw. U kunt de slagschaduw langs de x- of de y-as plaatsen en u kunt de overvloeimodus, kleur, dekking, afstand, hoek en grootte van de slagschaduw instellen. Gebruik de volgende optie om te bepalen hoe de slagschaduw en de objecten en transparantie-effecten elkaar beïnvloeden:
Schaduw wordt door object uitgenomen
Het object wordt voor de slagschaduw weergegeven.
Bij schaduw worden andere effecten gebruikt
In de slagschaduw zijn andere transparantie-effecten opgenomen. Als een object bijvoorbeeld aan één zijde is gedoezeld, kunt u de slagschaduw zodanig instellen dat de doezelaar wordt genegeerd, zodat de schaduw niet vervaagt, of u kunt de schaduw net zo doezelen als het object.
Klik op de knop Slagschaduw in het regelpaneel om snel een slagschaduw toe te passen op of te verwijderen uit een object, lijn, vulling of tekst.
Als u een kleur wilt selecteren voor een slagschaduw, klikt u op de knop Schaduwkleur instellen (naast het menu Overvloeimodus) en kiest u een kleur.
Schaduw binnen
Kies het effect Schaduw binnen om de schaduw binnen het object te plaatsen, zodat het object lijkt in te springen. U kunt de schaduw binnen langs verschillende assen verschuiven en de overvloeimodus, dekking, afstand, hoek, grootte, ruis en onderdrukking van de schaduw wijzigen.
Gloed buiten
Kies het effect Gloed buiten om van onder het object een gloed te laten schijnen. U kunt de overvloeimodus, dekking, techniek, ruis, grootte en spreiding instellen.
Gloed binnen
Kies dit effect om van binnen het object een gloed te laten schijnen. Kies de instellingen voor de overvloeimodus, dekking, techniek, grootte, ruis en onderdrukking en ook de instelling voor Bron.
Bron
Hiermee bepaalt u de bron van de gloed. Kies Centreren om een gloed toe te passen die vanuit het midden straalt en kies Rand om een gloed toe te passen die vanuit de objectgrenzen straalt.
Schuine rand en reliëf
Met het object Schuine rand en reliëf geeft u objecten een realistisch, driedimensionaal aanzien. De instellingen bij Structuur bepalen de grootte en de vorm van het object:
Stijl
Hiermee bepaalt u de stijl van de schuine rand: met Schuine kant buiten maakt u een schuine kant aan de buitenranden van het object en met Schuine kant binnen maakt u een schuine kant aan de binnenranden. Kies Reliëf om na te bootsen dat het object in reliëf tegen onderliggende objecten is geplaatst en kies Kussenreliëf om na te bootsen dat de randen van het object in de onderliggende objecten zijn gestempeld.
Grootte
Hiermee bepaalt u de grootte van de schuine rand of het reliëf.
Techniek
Hiermee bepaalt u hoe de rand van het effect Schuine rand en reliëf reageert op de achtergrondkleuren. Kies Vloeiend om de randen enigszins te vervagen (bij grotere formaten blijven de details dan niet behouden), kies Beitel zacht om de randen minder dan bij de techniek Vloeiend te vervagen (de details blijven beter behouden dan bij de techniek Vloeiend, maar niet zo goed als bij de techniek Beitel hard) en kies Beitel hard om een hardere, opvallendere rand te creëren (waarbij de details beter behouden blijven dan bij de technieken Vloeiend of Beitel zacht).
Verzachten
Kies deze optie in aanvulling op de instelling Techniek om het effect te vervagen, zodat ongewenste artefacten en ruwe randen worden verwijderd.
Richting
Kies Omhoog of Omlaag zodat een omhoog of omlaag geduwd effect ontstaat.
Diepte
Hiermee bepaalt u de diepte van de schuine rand of het reliëf.
De instellingen bij Arcering bepalen hoe licht reageert op het object:
Hoek en Hoogte
Hiermee stelt u de hoogte van de lichtbron in. Een instelling van 0 komt overeen met het grondniveau, de instelling 90 bevindt zich recht boven het object.
Globaal licht gebruiken
Hiermee past u de globale lichtbron die u hebt opgegeven toe op alle transparantie-effecten. De instelling bij deze optie overschrijft alle instellingen bij Hoek en Hoogte.
Hooglicht en Schaduw
Met deze optie geeft u de overvloeimodus voor de hooglichten of schaduwen van een schuine rand of reliëf op.
Satijn
Gebruik het effect Satijn om objecten een vloeiende, satijnachtige afwerking te geven. Kies de instellingen voor de overvloeimodus, dekking, hoek, afstand en grootte en bepaal of kleuren en transparanties moeten worden omgekeerd.
Omkeren
Selecteer deze optie om de gekleurde en transparante gebieden van het object om te keren.
Basisdoezelaar
Het effect Doezelaar verzacht (vervaagt) de randen van een object gedurende een door u opgegeven afstand.
Doezelbreedte
Hier stelt u de afstand in voor de vervaging van het object van dekkend naar transparant.
Onderdrukken
Deze instelling bepaalt samen met de instelling bij Doezelbreedte in hoeverre de verzachtende gloed dekkend en in hoeverre deze transparant is. Een hoge instelling verhoogt de dekking en een lagere instelling verhoogt de transparantie.
Hoeken
Kies Scherp, Rond of Verstrooid:
Scherp Deze optie volgt de buitenrand van de vorm, inclusief de scherpe hoeken. Deze optie is vooral bedoeld voor stervormige objecten en voor speciale effecten op een rechthoekige vorm.
Rond De hoek wordt afgerond door de doezelstraal. In feite loopt de vorm eerst naar binnen en dan naar buiten om de twee contouren te maken. Deze optie is bijzonder geschikt voor rechthoeken.
Verstrooid Bij deze optie wordt de Adobe Illustrator-methode gebruikt waarmee de randen van het object vervagen van dekkend naar transparant.
Ruis
Hiermee bepaalt u de hoeveelheid willekeurige elementen in de verzachtende gloed. Gebruik deze optie om de gloed te verzachten.
Richtingsdoezelaar
Het effect Richtingsdoezelaar verzacht de randen van een object naar transparantie vanuit de richtingen die u opgeeft. U kunt bijvoorbeeld doezelen toepassen op de boven- en onderzijde van een object, maar niet op de linker- of rechterzijde.
Breedten van doezelaar
Hiermee stelt u de afstand in waarmee de onder-, boven-, linker- en rechterzijde van het object vervagen tot transparantie. Selecteer de optie Vergrendelen om beide zijden van het object via dezelfde afstand te laten vervagen.
Ruis
Hiermee bepaalt u de hoeveelheid willekeurige elementen in de verzachtende gloed. Gebruik deze optie om een zachtere gloed te maken.
Onderdrukken
Deze optie bepaalt in combinatie met de breedte-instellingen in hoeverre de gloed dekkend en in hoeverre deze transparant is. Een hoge instelling verhoogt de dekking en een lagere instelling verhoogt de transparantie.
Vorm
Kies een van de opties Alleen eerste rand, Voorloopranden of Alle randen om de oorspronkelijke vorm van het object aan te geven.
Hoek
Hiermee roteert u het verwijzingspunt voor het doezeleffect, zodat de doezelranden schuin ten opzichte van het object lopen in plaats van parallel aan het object (als u tenminste geen meervoud van 90° opgeeft).
Verloopdoezelaar
Gebruik het effect Verloopdoezelaar om de gebieden van een object te verzachten door ze te laten vervagen tot transparantie.
Verloopstops
Maak één verloopstop voor iedere gewenste transparantiegradatie in uw object.
U maakt een verloopstop door onder de verloopregelaar te klikken (sleep een verloopstop van de schuifregelaar om een stop te verwijderen).
Als u de positie van een stop wilt aanpassen, sleept u deze naar links of rechts of selecteert u de stop en sleept u de schuifregelaar Locatie.
Sleep een ruitje boven de verloopregelaar om het middelpunt tussen twee dekkingstops aan te passen. De positie van het ruitje bepaalt hoe abrupt of geleidelijk de overgang tussen stops is.
Verloop omkeren
Klik om de richting van de gradaties om te keren. U vindt deze optie rechts van de verloopregelaar.
Dekking
Hiermee geeft u de transparantie tussen verloopstoppen op. Selecteer een punt en sleep de schuifregelaar Dekking.
Locatie
Hiermee past u de positie van een verloopstop aan. Selecteer een verloopstop voordat u de schuifregelaar sleept of voordat u een meting opgeeft.
Tekst
Lineaire schaduwen lopen in een rechte lijn van het beginpunt naar het eindpunt van het verloop en radiale schaduwen volgen een cirkelvormig patroon van het beginpunt naar het eindpunt.
Hoek
Met deze optie stelt u de hoek van de gradatielijnen in voor lineaire verlopen. Bij een hoek van 90° is er sprake van horizontale lijnen en bij een hoek van 180° is er sprake van verticale lijnen.
Globaal licht gebruiken
U kunt een uniforme belichtingshoek toepassen op transparantie-effecten waarin arcering een factor is: Slagschaduw, Schaduw binnen en Schuine rand en reliëf. Wanneer u Globaal licht gebruiken kiest voor deze effecten, wordt de belichting bepaald door de globale instelling in het dialoogvenster Globaal licht.
-
Open het dialoogvenster Globaal licht op een van de volgende manieren:
Kies Globaal licht in het menu van het deelvenster Effecten.
Kies Object > Effecten > Globaal licht.
-
Geef een waarde op of sleep de hoekstraal om de hoek en hoogte in te stellen en klik op OK.
De dekking van een object instellen
U kunt transparantie toepassen op enkele objecten of op geselecteerde objecten (inclusief afbeeldingen en tekstkaders), maar niet op afzonderlijke teksttekens of lagen. Geïmporteerde afbeeldingen met dergelijke transparantie-effecten worden echter wel goed weergegeven en afgedrukt.
-
Selecteer een of meer objecten.
Het woord gemengd verschijnt in het deelvenster Effecten als u meerdere objecten selecteert en de dekkingsinstellingen van deze objecten een conflict veroorzaken. Als de geselecteerde objecten bijvoorbeeld verschillende dekkingsinstellingen voor Vulling hebben, wordt in het deelvenster Transparantie de tekst 'Vulling: Dekking (gemengd)' weergegeven.
-
Kies Object, Lijn, Vulling of Tekst met een van de volgende technieken:
Klik op de knop Effecten toepassen in het regelpaneel en kies een optie.
Klik op een optie in het deelvenster Effecten (klik zo nodig op het driehoekje naast het woord Object om de optie weer te geven).
-
Typ in het regelpaneel of in het deelvenster Effecten een waarde voor Dekking of klik op de pijl bij Dekking en stel een waarde in met de schuifregelaar. Hoe lager de dekkingswaarde, hoe transparanter het object wordt.
Als u een object in een transparante groep selecteert met het gereedschap Direct selecteren en u dit object vervolgens knipt of kopieert en het ergens anders in het document plaatst, is dit object alleen transparant als u het eerder afzonderlijk hebt geselecteerd en er transparantie op hebt toegepast.
Transparantie toepassen op groepen
U kunt transparantie-effecten niet alleen toepassen op individuele objecten, maar ook op groepen.
Als u objecten gewoon selecteert en de dekkingsinstellingen van afzonderlijke objecten wijzigt, wordt de dekking van de andere geselecteerde objecten ook aangepast. Bij elk overlappend gebied is de dekking hoger.
Als u daarentegen met het deelvenster Effecten de dekking wilt wijzigen van een groep objecten die met de opdracht Groeperen is gemaakt, wordt de groep beschouwd als één enkel object (het deelvenster Effecten bevat alleen de niveauoptie Groep) en verandert de dekking binnen de groep niet. Met andere woorden, de objecten in de groep hebben geen invloed op elkaar.
De vormgeving van transparante illustraties op het scherm wijzigen
In het dialoogvenster Weergaveprestaties stelt u de transparantievoorkeuren in. Deze voorkeuren bepalen de beeldkwaliteit van transparante objecten in nieuwe documenten en in documenten die zijn opgeslagen met gewijzigde voorkeuren. U kunt met de voorkeuren ook de weergave van of transparantie in documenten in- en uitschakelen. Als u de weergave van transparantie uitschakelt, wordt de transparantie echter niet uitgeschakeld bij het afdrukken of exporteren van het bestand.
Voordat u een bestand afdrukt dat transparantie-effecten bevat, moet u de transparantievoorkeuren controleren. Bij het afdrukken worden de illustraties automatisch afgevlakt, wat gevolgen heeft voor de vormgeving van de transparantie-effecten.
-
Kies Bewerken > Voorkeuren > Weergaveprestaties (Windows) of Adobe InDesign > Voorkeuren > Weergaveprestaties (Mac OS).
-
Selecteer in het gedeelte Weergave-instellingen aanpassen een optie (Snel, Normaal, Hoge kwaliteit) om de resolutie op het scherm van effecten in het document te bepalen. De instellingen die u wijzigt, worden toegepast op de optie die u hier selecteert:
Met de optie Snel schakelt u de transparantie uit en stelt u de resolutie in op 24 dpi.
Met de optie Normaal geeft u effecten met een lage resolutie weer en stelt u de resolutie in op 72 dpi.
De optie Hoge kwaliteit verbetert de weergave van effecten, vooral in PDF- en EPS-bestanden, en stelt de resolutie in op 144 dpi.
-
Stel de schuifregelaar Transparantie in. De standaardinstelling is Normale kwaliteit waarmee slagschaduwen en doezelaar worden weergegeven.
-
Klik op OK.
-
Wanneer inkten overlappen met overvloeimodi, kiest u Weergave > Voorvertoning overdruk. Bij deze optie kunt u op het scherm bekijken hoe inkten en transparantie op elkaar inwerken.
Met de opties in het menu Weergave kunt u de transparantieweergave instellen op Snelle weergave, Normale weergave en Weergave van hoge kwaliteit.
De weergave van transparantie uitschakelen
Als u de weergaveprestaties wilt verbeteren, kunt u de weergave van transparantie tijdelijk uitschakelen. Als u de weergave van transparantie op het scherm uitschakelt, wordt de transparantie echter niet uitgeschakeld bij het afdrukken of exporteren van het bestand.
-
Kies Weergave > Weergaveprestaties > Snelle weergave.
Witte randen verwijderen in documenten met transparantie
In sommige gevallen is een witte rand of schaduwrand zichtbaar wanneer een transparantie-effect wordt toegepast, meestal in documenten die slagschaduwen of verlopen bevatten. Dit probleem kan zich voordoen als het transparantie-effect reageert op een steunkleur.
U kunt het probleem verhelpen door geen steunkleuren te gebruiken als u transparantie toepast of door overdrukken in te schakelen.
Als u een PDF-document zonder witte randen wilt weergeven en afdrukken, moet u in Acrobat Overdrukken simuleren inschakelen. In Acrobat 9 kiest u Geavanceerd > Afdrukproductie > Uitvoervoorbeeld.. In Acrobat X kiest u Extra > Afdrukproductie > Uitvoervoorbeeld.
Als u het document naar een drukker stuurt die problemen ondervindt met deze witte rand, vraagt u de serviceprovider om PostScript-overdrukken op de RIP in te schakelen. Als het probleem hiermee niet wordt opgelost, kunt u de transparantie afvlakken en de optie Overdrukken simuleren inschakelen voordat u het bestand verstuurt. U vindt deze optie in InDesign in het deelvenster Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken als u de optie Samengesteld CMYK selecteert.