Handboek Annuleren

3D-objecten maken

  1. Illustrator Handboek
  2. Kennismaken met Illustrator
    1. Inleiding tot Illustrator
      1. Nieuw in Illustrator
      2. Algemene vragen
      3. Systeemvereisten voor Illustrator
      4. Illustrator voor Apple silicon
      5. GPU-prestaties
    2. Werkruimte
      1. Basisbeginselen van de werkruimte
      2. Documenten maken
      3. Sneller leren met het deelvenster Ontdekken van Illustrator
      4. Workflows versnellen met de contextuele taakbalk
      5. Werkbalk
      6. Standaardsneltoetsen
      7. Sneltoetsen aanpassen
      8. Inleiding in tekengebieden
      9. Tekengebieden beheren
      10. De werkruimte aanpassen
      11. Deelvenster Eigenschappen
      12. Voorkeuren instellen
      13. Werkruimte voor aanraken
      14. Ondersteuning voor Microsoft Surface Dial in Illustrator
      15. Bewerkingen ongedaan maken en ontwerpgeschiedenis beheren
      16. Weergave draaien
      17. Linialen, rasters en hulplijnen
      18. Toegankelijkheid in Illustrator
      19. Illustraties weergeven
      20. De Touch Bar gebruiken met Illustrator
      21. Bestanden en sjablonen
    3. Gereedschappen in Illustrator
      1. Overzicht van gereedschappen
      2. Selectiegereedschappen
        1. Selectie
        2. Direct selecteren
        3. Groep selecteren
        4. Toverstaf
        5. Lasso
        6. Tekengebied
      3. Navigatiegereedschappen
        1. Handje
        2. Weergave draaien
        3. Zoomen
      4. Schildergereedschappen
        1. Verloop
        2. Net
        3. Vormen maken
      5. Tekstgereedschappen
        1. Tekst
        2. Tekst op een pad
        3. Verticale tekst
      6. Tekengereedschappen
        1. Pen
        2. Ankerpunt-toevoegen
        3. Ankerpunt verwijderen
        4. Ankerpunt
        5. Kromming
        6. Lijnsegment
        7. Rechthoek
        8. Afgeronde rechthoek
        9. Ovaal
        10. Veelhoek
        11. Ster
        12. Penseel
        13. Klodderpenseel
        14. Potlood
        15. Shaper
        16. Segment
      7. Bewerkingsgereedschappen
        1. Roteren
        2. Spiegelen
        3. Schalen
        4. Schuin
        5. Breedte
        6. Vrije transformatie
        7. Pipet
        8. Overvloeien
        9. Gummetje
        10. Schaar
        11. Meetgereedschap
    4. Generatieve AI (niet beschikbaar op het vasteland van China)
      1. Scènes, onderwerpen en pictogrammen genereren met behulp van opdrachten
      2. Vectorpatronen genereren met behulp van opdrachten
      3. Vullingen voor vectorvormen genereren met behulp van opdrachten
      4. De kleuren in uw illustraties aanpassen met opdrachten
    5. Snelle actie
      1. Retro tekst
      2. Tekst met neon gloed
      3. Ouderwetse tekst
      4. Opnieuw kleuren
      5. Schetsen omzetten in vectoren
  3. Illustrator op de iPad
    1. Inleiding in Illustrator op de iPad
      1. Overzicht van Illustrator op de iPad
      2. Veelgestelde vragen over Illustrator op de iPad
      3. Systeemvereisten | Illustrator op de iPad
      4. Wat u wel of niet kunt doen in Illustrator op de iPad
    2. Werkruimte
      1. De werkruimte van Illustrator op de iPad
      2. Snelknoppen en bewegingen
      3. Sneltoetsen voor Illustrator op de iPad
      4. Uw app-instellingen beheren
    3. Documenten
      1. Werken met documenten in Illustrator op de iPad
      2. Photoshop- en Fresco-documenten importeren
    4. Objecten selecteren en rangschikken
      1. Herhaalde objecten maken
      2. Objecten laten overvloeien
    5. Tekenen
      1. Paden tekenen en bewerken
      2. Vormen tekenen en bewerken
    6. Tekst
      1. Werken met tekst en lettertypen
      2. Tekstontwerpen langs een pad maken
      3. Uw eigen lettertypen toevoegen
    7. Werken met afbeeldingen
      1. Rasterafbeeldingen omzetten in vectoren
    8. Kleur
      1. Kleuren en verlopen toepassen
  4. Clouddocumenten
    1. Basisbeginselen
      1. Werken met Illustrator-clouddocumenten
      2. Illustrator-clouddocumenten delen en eraan samenwerken
      3. Documenten ter beoordeling delen
      4. Cloudopslag voor Adobe Illustrator upgraden
      5. Illustrator-clouddocumenten | Algemene vragen
    2. Problemen oplossen
      1. Problemen met het maken of opslaan van clouddocumenten in Illustrator oplossen
      2. Problemen met clouddocumenten in Illustrator oplossen
  5. Inhoud toevoegen en bewerken
    1. Tekenen
      1. Basisbeginselen van tekenen
      2. Paden bewerken
      3. Pixel-perfecte illustraties tekenen
      4. Tekenen met de pen, het potlood of het gereedschap Kromming
      5. Eenvoudige lijnen en vormen tekenen
      6. Rechthoekige rasters en poolrasters tekenen
      7. Flakkeringen tekenen en bewerken
      8. Afbeeldingen overtrekken
      9. Een pad vereenvoudigen
      10. Symboolgereedschappen en symboolsets
      11. Padsegmenten aanpassen
      12. Een bloem ontwerpen in 5 eenvoudige stappen
      13. Een perspectiefraster maken en bewerken
      14. Objecten op een perspectiefraster tekenen en wijzigen
      15. Objecten gebruiken als symbolen voor herhaald gebruik
      16. Paden met pixeluitlijning tekenen voor webworkflows
    2. Metingen
      1. Afmetingen meten en weergeven
    3. 3D-objecten en materialen
      1. Over 3D-effecten in Illustrator
      2. 3D-afbeeldingen maken
      3. Illustraties toewijzen aan 3D-objecten
      4. 3D-tekst maken
      5. 3D-objecten maken
    4. Kleur
      1. Kleuren
      2. Kleuren selecteren
      3. Stalen gebruiken en maken
      4. Kleuren aanpassen
      5. Het deelvenster Adobe Color-thema's gebruiken
      6. Kleurgroepen (harmonieën)
      7. Deelvenster Kleurthema's
      8. Illustraties opnieuw kleuren
    5. Schilderen
      1. Informatie over schilderen
      2. Schilderen met vullingen en lijnen
      3. Groepen van Actieve verf
      4. Verlopen
      5. Penselen
      6. Transparantie- en overvloeiingsmodi
      7. Lijnen toepassen op een object
      8. Patronen maken en bewerken
      9. Netten
      10. Patronen
    6. Objecten selecteren en rangschikken
      1. Objecten selecteren
      2. Lagen
      3. Objecten uitbreiden, groeperen en degroeperen
      4. Objecten verplaatsen, uitlijnen en verdelen
      5. Objecten op een pad uitlijnen, rangschikken en verplaatsen
      6. Objecten magnetisch uitlijnen met glyphs
      7. Objecten uitlijnen met Japanse glyphs
      8. Objecten stapelen    
      9. Objecten vergrendelen, verbergen en verwijderen
      10. Objecten kopiëren en dupliceren
      11. Objecten roteren en spiegelen
      12. Objecten verstrengelen
      13. Realistische mock-ups maken
    7. Objecten omvormen
      1. Afbeeldingen uitsnijden
      2. Objecten transformeren
      3. Objecten combineren
      4. Objecten knippen, splitsen en verkleinen
      5. Marionet verdraaien
      6. Objecten schalen, schuintrekken en vervormen
      7. Objecten laten overvloeien
      8. Omvormen met omhulsels
      9. Objecten omvormen met effecten
      10. Nieuwe vormen maken met de gereedschappen Shaper en Vormen maken
      11. Werken met actieve hoeken
      12. Verbeterde workflows voor omvormen met ondersteuning voor aanraking
      13. Uitknipmaskers bewerken
      14. Actieve vormen
      15. Vormen maken met het gereedschap Vormen maken
      16. Algemene bewerking
    8. Tekst
      1. Tekst toevoegen en werken met tekstobjecten
      2. Reflow-viewer
      3. Genummerde lijsten en lijsten met opsommingstekens maken
      4. Tekstgebied beheren
      5. Lettertypen en typografie
      6. Tekst in afbeeldingen omzetten in bewerkbare tekst
      7. Basisopmaak toevoegen aan tekst
      8. Geavanceerde opmaak toevoegen aan tekst
      9. Tekst importeren en exporteren
      10. Alinea's opmaken
      11. Speciale tekens
      12. Tekst op een pad maken
      13. Teken- en alineastijlen
      14. Tabs
      15. Ontbrekende lettertypen toevoegen vanuit Adobe Fonts
      16. Arabische en Hebreeuwse tekst
      17. Lettertypen | Veelgestelde vragen en tips voor probleemoplossing
      18. Creatieve typografische ontwerpen
      19. Tekst schalen en roteren
      20. Regelafstand en tekenafstand
      21. Woordafbreking en regeleinden
      22. Spelling- en taalwoordenboeken
      23. Aziatische tekens opmaken
      24. Composers voor Aziatische schriften
      25. Tekstontwerpen maken met overvloeiobjecten
      26. Een tekstposter maken met Afbeeldingen overtrekken
    9. Speciale effecten maken
      1. Werken met effecten
      2. Afbeeldingsstijlen
      3. Vormgevingskenmerken
      4. Schetsen en mozaïeken maken
      5. Slagschaduw, gloed en doezeleffect
      6. Overzicht van effecten
    10. Webafbeeldingen
      1. Aanbevolen procedures voor het maken van webafbeeldingen
      2. Grafieken
      3. SVG
      4. Segmenten en afbeeldingen met hyperlinks
  6. Importeren, exporteren en opslaan
    1. Importeren
      1. Meerdere bestanden plaatsen
      2. Gekoppelde en ingesloten bestanden beheren
      3. Informatie over koppelingen
      4. Het insluiten van afbeeldingen ongedaan maken
      5. Afbeeldingen importeren uit Photoshop
      6. Bitmapafbeeldingen importeren
      7. Adobe PDF-bestanden importeren
      8. EPS-, DCS- en AutoCAD-bestanden importeren
    2. Creative Cloud Libraries in Illustrator 
      1. Creative Cloud Libraries in Illustrator
    3. Opslaan en exporteren
      1. Illustraties opslaan
      2. Een illustratie exporteren
      3. Adobe PDF-bestanden maken
      4. Adobe PDF-opties
      5. Illustrator-illustraties gebruiken in Photoshop
      6. Assets verzamelen en exporteren in batches
      7. Bestanden in een pakket opnemen
      8. CSS extraheren | Illustrator CC
      9. Deelvenster Documentinfo
  7. Afdrukken
    1. Voorbereiden op afdrukken
      1. Documenten instellen voor afdrukken
      2. Het paginaformaat en de afdrukstand wijzigen
      3. Snijtekens opgeven voor bijsnijden of uitlijnen
      4. Aan de slag met een groot canvas
    2. Afdrukken
      1. Overdrukken
      2. Afdrukken met kleurbeheer
      3. Afdrukken met PostScript
      4. Afdrukvoorinstellingen
      5. Drukkersmarkeringen en afloopgebieden
      6. Transparante illustraties afdrukken en opslaan
      7. Overvullen
      8. Kleurscheidingen afdrukken
      9. Verlopen, netten en kleurovervloeiingen afdrukken
      10. Witte overdruk
  8. Taken automatiseren
    1. Gegevens samenvoegen met behulp van het deelvenster Variabelen
    2. Automatiseren met behulp van scripts
    3. Automatiseren met behulp van handelingen
  9. Problemen oplossen 
    1. Opgeloste problemen
    2. Bekende problemen
    3. Crashproblemen
    4. Bestanden herstellen na een crash
    5. Veilige modus
    6. Problemen met bestanden
    7. Ondersteunde bestandsindelingen
    8. Problemen met GPU-stuurprogramma's
    9. Problemen met Wacom-apparaten
    10. Problemen met DLL-bestanden
    11. Geheugenproblemen
    12. Problemen met voorkeurenbestanden
    13. Lettertypeproblemen
    14. Printerproblemen
    15. Foutrapport delen met Adobe
    16. De prestaties van Illustrator verbeteren

Ontdek hoe u 3D-objecten maakt en beheert en hoe u illustraties eraan toewijst.

3D-objecten maken

Met 3D-effecten kunt u driedimensionale (3D) objecten maken van tweedimensionale (2D) illustraties. U kunt het uiterlijk van 3D-objecten bepalen met belichting, schaduweffecten, rotatie en andere eigenschappen. U kunt bovendien illustraties toewijzen aan elk oppervlak van een 3D-object.

U kunt een 3D-object op twee manieren maken: diepte geven of draaien. U kunt een 2D- of 3D-object ook in drie dimensies roteren. Als u 3D-effecten wilt wijzigen voor of wilt toepassen op een bestaand 3D-object, selecteert u het object en dubbelklikt u op het effect in het deelvenster Vormgeving.

Opmerking:

Bij 3D-objecten kunnen anti-aliasing artefacten op het scherm worden weergegeven, maar deze artefacten worden niet afgedrukt en niet weergegeven in illustraties die zijn geoptimaliseerd voor het web.

Adobe Illustrator-deeplink

Probeer het in de app
Gebruik de opties Diepte geven en Schuine kanten om in een paar eenvoudige stappen 3D-objecten te maken.

Een 3D-object maken door het diepte te geven

Met de functie voor het geven van diepte verlengt u een 2D-object langs de z-as van het object waardoor het object diepte krijgt. Als u bijvoorbeeld een 2D-ovaal diepte geeft, verandert deze in een cilinder.

Opmerking:

De as van het object staat altijd loodrecht op het voorvlak van het object en beweegt ten opzichte van het object als het object wordt geroteerd in het dialoogvenster 3D-opties.

Een object diepte geven
Een object diepte geven

  1. Selecteer het object.
  2. Klik op Effect > 3D (klassiek) > Diepte geven en schuine kanten (klassiek).

  3. Klik op Meer opties als u de volledige lijst met opties wilt weergeven of op Minder opties als u de extra opties wilt verbergen.

  4. Selecteer Voorvertoning om een voorvertoning van het effect in het documentvenster weer te geven.

  5. Geef opties op:

    Positie

    Hiermee bepaalt u hoe het object wordt geroteerd en het perspectief waarin u het wilt bekijken. (Zie Opties instellen voor 3D-rotatieposities.)

    Diepte geven en schuine kanten

    Hiermee bepaalt u de diepte van het object en de schuine kanten die worden toegevoegd of verwijderd. (Zie Opties voor Diepte geven en schuine kanten.)

    Oppervlak

    Hiermee maakt u diverse oppervlakken, van eenvoudige effen oppervlakken zonder schaduw tot glanzende en glimmende oppervlakken die eruitzien als plastic. (Zie Opties voor oppervlakschaduwen.)

    Belichting

    Hiermee voegt u een of meer lichten toe, verandert u de intensiteit van het licht en de schaduwkleur van het object, en verplaatst u lichten rond het object om dramatische effecten te creëren. (Zie Belichtingsopties.)

    Illustraties toewijzen

    Hiermee wijst u illustraties toe aan de oppervlakken van een 3D-object. (Zie Illustraties toewijzen aan een 3D-object.)

  6. Klik op OK.

    Een object diepte geven
    Object met diepte zonder schuine kant (links) vergeleken met object met schuine kant binnen (midden) en met schuine kant buiten (rechts)

Een 3D-object maken door het te draaien

Bij draaien trekt u een pad of profiel in cirkelvormige richting rond de globale y-as (draaias) om een 3D-object te maken. Aangezien de draaias verticaal vaststaat, moet het open of gesloten pad dat u draait doorgaans de helft van het gewenste profiel van het 3D-object afbeelden in een verticale positie met vooraanblik. Daarna kunt u de positie van het 3D-object roteren in het dialoogvenster van het effect.

Een object draaien
Een object draaien

  1. Selecteer het object.
    Opmerking:

    Wanneer het 3D-effect Draaien op een of meer objecten tegelijk wordt toegepast, draait elk object om zijn eigen as. Elk object bevindt zich in een eigen 3D-ruimte en kan geen andere 3D-objecten snijden. Wanneer het effect Draaien echter op een geselecteerde groep of laag wordt toegepast, draaien de objecten om één as.

    Opmerking:

    Het draaien van een gevuld pad zonder lijn neemt minder tijd in beslag dan het draaien van een pad met lijnen.

  2. Klik op Effect > 3D (klassiek) > Draaien (klassiek).

  3. Selecteer Voorvertoning om een voorvertoning van het effect in het documentvenster weer te geven.

  4. Klik op Meer opties als u de volledige lijst met opties wilt weergeven of op Minder opties als u de extra opties wilt verbergen.

    Positie

    Hiermee bepaalt u hoe het object wordt geroteerd en het perspectief waarin u het wilt bekijken. (Zie Opties instellen voor 3D-rotatieposities.)

    Draaien

    Hiermee bepaalt u hoe het pad rond het object wordt getrokken om het in drie dimensies te draaien. (Zie Opties voor Draaien.)

    Oppervlak

    Hiermee maakt u diverse oppervlakken, van eenvoudige effen oppervlakken zonder schaduw tot glanzende en glimmende oppervlakken die eruitzien als plastic. (Zie Opties voor oppervlakschaduwen.)

    Belichting

    Hiermee voegt u een of meer lichten toe, verandert u de intensiteit van het licht en de schaduwkleur van het object, en verplaatst u lichten rond het object om dramatische effecten te creëren. (Zie Belichtingsopties.)

    Illustraties toewijzen

    Hiermee wijst u illustraties toe aan de oppervlakken van een 3D-object. (Zie Illustraties toewijzen aan een 3D-object.)

  5. Klik op OK.

Opties instellen

Opties instellen voor 3D-rotatieposities

  1. Voer een van de volgende stappen uit:
    • Selecteer een vooraf ingestelde positie in het menu Positie.

    • Sleep het voorvlak van een kubus om onbeperkt te kunnen roteren. De voorzijde van het object wordt aangegeven door het blauwe vlak van de kubus, de bovenste en onderste vlakken zijn lichtgrijs, de zijden zijn gewoon grijs en het achterste vlak is donkergrijs.

    • Als u het draaien langs een globale as wilt beperken, houdt u Shift ingedrukt terwijl u in horizontale richting (globale y-as) of in verticale richting (globale x-as) sleept. Als u het object rond de globale z-as wilt laten draaien, sleept u in de blauwe band rond de kubus.

    • Als u de rotatie wilt beperken rond een objectas, sleept u een rand op de voorbeeldkubus. De aanwijzer verandert in een dubbele pijl  en de rand van de kubus krijgt een andere kleur ter indicatie van de as waaromheen het object draait. Rode randen geven de x-as van het object aan, groene randen geven de y-as van het object aan en blauwe randen geven de z-as van het object aan.

    • Geef waarden tussen -180 en 180 op in de vakken voor de horizontale as (x) , de verticale as (y) en de diepte-as (z) .

    • Als u het perspectief wilt wijzigen, geeft u een waarde tussen 0 en 160 op in het tekstvak Perspectief. Een kleinere hoek komt overeen met een telelens en een grotere hoek komt overeen met een groothoeklens.

Opmerking:

Bij een lenshoek die groter dan 150 is, kunnen objecten uit het zicht verdwijnen en vervormd worden weergegeven. Onthoud eveneens dat er x-, y- en z-objectassen en globale x-, y- en z-assen zijn. Objectassen blijven relatief ten opzichte van de positie van het object in zijn 3D-ruimte. Globale assen blijven gefixeerd ten opzichte van het computerscherm: de x-as ligt horizontaal, de y-as verticaal en de z-as staat loodrecht op het computerscherm.

Assen van het object
Objectassen (zwart) bewegen samen met het object, globale assen (grijs) bewegen niet.

Opties voor Diepte geven en schuine kanten

Diepte geven

Hiermee stelt u de diepte van het object in met een waarde tussen 0 en 2000.

Afbakening

Hiermee bepaalt u of het object massief (Afbakening Aan ) of hol (Afbakening Uit ) is.

Schuine kant

Hiermee past u het gekozen type schuine kant toe langs de diepte-as (z-as) van het object.

Hoogte

Hiermee stelt u de hoogte in op een waarde tussen 1 en 100. Wanneer hoogten van schuine kanten te groot zijn voor een object is het mogelijk dat het object zichzelf doorsnijdt, hetgeen onverwachte resultaten kan opleveren.

Schuine kant buiten

Hiermee wordt de schuine kant aan de originele vorm toegevoegd.

Schuine kant binnen

Hiermee wordt de schuine kant van de originele vorm afgehaald.

Object met diepte en afbakening
Object met diepte en met vulling (linksboven) vergeleken met object zonder vulling (rechtsboven). Object zonder schuine kant (linksonder) vergeleken met object met schuine kant (rechtsonder)

Opties voor Draaien

Hoek

Hiermee stelt u het aantal graden (tussen 0 en 360) in om het pad te draaien.

Afbakening

Hiermee bepaalt u of het object massief (Afbakening Aan ) of hol (Afbakening Uit ) is.

Verschuiving

Hiermee voegt u ruimte tussen de draaias en het pad toe, bijvoorbeeld om een ringvormig object te maken. U kunt een waarde invoeren tussen 0 en 1000.

Van

Kies Linkerrand of Rechterrand om aan te geven rond welke as het object draait.

Opties voor oppervlakschaduwen

Oppervlak

Hiermee kunt u opties kiezen voor de schaduw van oppervlakken:

Draadframe

Hiermee worden de contouren van de geometrie van het object omlijnd en wordt elk oppervlak transparant.

Geen lichteffect

Hiermee voegt u nieuwe oppervlakeigenschappen toe aan het object. Het 3D-object heeft dezelfde kleur als het originele 2D-object.

Diffuus lichteffect

Hiermee laat u het object licht reflecteren in een zacht, diffuus patroon.

Ruimtelijk lichteffect

Hiermee laat u het object licht reflecteren alsof het is gemaakt van glanzend, glimmend materiaal.

Opmerking: Afhankelijk van de optie die u kiest, zijn er verschillende belichtingsopties beschikbaar. Als het object alleen het effect Roteren in 3D gebruikt, zijn alleen de oppervlakopties Diffuus lichteffect of Geen lichteffect beschikbaar.

Lichtintensiteit

Hiermee stelt u de lichtintensiteit in op een waarde tussen 0% en 100%.

Omgevingslicht

Hiermee regelt u de algemene belichting, die op uniforme wijze de helderheid van alle objectoppervlakken verandert. Voer een waarde in tussen 0% en 100%.

Intensiteit van hooglicht

Met waarden tussen 0% en 100% bepaalt u in welke mate het object licht reflecteert. Lagere waarden produceren een mat oppervlak en hogere waarden geven een glimmender oppervlak.

Grootte van hooglicht

Hiermee regelt u de grootte van het hooglicht van groot (100%) tot klein (0%).

Overvloeistappen

Hiermee bepaalt u hoe vloeiend het lichteffect wordt weergegeven over de oppervlakken van het object. Voer een waarde in tussen 1 en 256. Hogere waarden produceren vloeiendere lichteffecten en meer paden dan lagere waarden.

Verborgen vlakken weergeven

Hiermee geeft u de verborgen achtervlakken van het object weer. De achtervlakken zijn zichtbaar als het object transparant is of als het object wordt uitgebreid en vervolgens uit elkaar wordt gehaald.

 

Opmerking: Als het object transparant is en u de verborgen achtervlakken wilt weergeven door de transparante voorvlakken heen, past u de opdracht Object > Groeperen toe op het object voordat u het 3D-effect toepast.

Steunkleuren behouden (effect Diepte geven en schuine kanten, effect Draaien en effect Roteren)

Hiermee kunt u steunkleuren in het object behouden. U kunt steunkleuren niet behouden als u voor de optie Schaduwkleur de instelling Aangepast hebt gekozen.

Voorbeelden van verschillende lichteffecten voor oppervlakken
Voorbeelden van verschillende lichteffecten voor oppervlakken

A. Draadframe B. Geen lichteffect C. Diffuus lichteffect D. Ruimtelijk lichteffect 

Belichtingsopties

Licht

Hiermee bepaalt u waar het licht zich bevindt. Sleep het licht naar de gewenste positie op de lichtbol.

Knop om licht achter object te plaatsen

Hiermee plaatst u het geselecteerde licht achter het object.

Knop om licht voor object te plaatsen

Hiermee plaatst u het geselecteerde licht vóór het object.

Knop Nieuw licht

Hiermee voegt u een licht toe. Standaard worden nieuwe lichten vooraan in het midden van de lichtbol geplaatst.

Knop Licht verwijderen

Hiermee verwijdert u het geselecteerde licht.

Opmerking: Een object krijgt bij een 3D-effect standaard één licht toegewezen. U kunt lichten toevoegen en verwijderen, maar het object moet altijd minstens één licht hebben.

Lichtintensiteit

Hiermee stelt u de intensiteit van het geselecteerde licht in op een waarde tussen 0% en 100%.

Schaduwkleur

Hiermee regelt u de schaduwkleur van het object afhankelijk van de gekozen opdracht:

Geen

Hiermee voegt u geen kleur toe aan de schaduw.

Aangepast

Hiermee kunt u een aangepaste kleur kiezen. Als u deze optie kiest, klikt u op het vak Schaduwkleur en selecteert u een kleur in de Kleurkiezer. Steunkleuren worden gewijzigd in proceskleuren.

Zwart

Hiermee vermijdt u proceskleuren als u met steunkleuren werkt. Het object wordt van een schaduw voorzien door zwarttinten over de vulkleur van het object heen te drukken. Kies Weergave > Voorvertoning overdruk als u de schaduw wilt weergeven.

Steunkleuren behouden

Hiermee kunt u steunkleuren in het object behouden. U kunt steunkleuren niet behouden als u voor de optie Schaduwkleur de instelling Aangepast hebt gekozen.

Lichtbol
Lichtbol

A. Geselecteerd licht op de voorgrond B. Knop om geselecteerd licht naar de achtergrond of de voorgrond te verplaatsen C. Knop Nieuw licht D. Knop Licht verwijderen 

Een pad voor een aangepaste schuine kant toevoegen

  1. Open het bestand Bevels.ai in C:\Program Files\Adobe\Adobe Illustrator <jaar>\Support Files\Required\Resources\<landinstelling> (Windows) of /Applications/Adobe Illustrator <jaar>/Support Files/Resources/<landinstelling> (macOS).

  2. Maak één open pad in het bestand Schuine kanten.ai.
  3. Kies Venster > Symbolen en voer een van de volgende stappen uit om van het pad een symbool te maken:

    • Sleep het pad naar het deelvenster Symbolen.

    • Terwijl het pad is geselecteerd, klikt u op de knop Nieuw symbool  in het deelvenster Symbolen of kiest u Nieuw symbool in het deelvenstermenu.

  4. Als u de naam van het symbool wilt wijzigen, dubbelklikt u op het symbool in het deelvenster Symbolen, typt u een naam in het dialoogvenster Symboolopties en klik u op OK.

  5. Klik op Bestand > Opslaan. Als de optie Opslaan niet werkt, klikt u op Bestand > Opslaan als om het bestand als een lokale kopie op de computer op te slaan. Geef het bestand een nieuwe naam en verplaats het terug naar de oorspronkelijke locatie: C:\Program Files\Adobe\Adobe Illustrator <jaar>\Support Files\Required\Resources\<landinstelling> (Windows) of /Applications/Adobe Illustrator <jaar>/Support Files/Resources/<landinstelling> (macOS). Het bestaande bestand op de oorspronkelijke bestemming wordt vervangen.

  6. Sluit Illustrator en start de applicatie opnieuw.

    De schuine kant wordt nu weergegeven in het menu Schuine kant in het dialoogvenster Opties voor Diepte geven en Schuine kanten in 3D.

  7. Voer een van de volgende stappen uit om de aangepaste schuine kant toe te passen:
    • Als u de schuine kant wilt toepassen op een 3D-object met diepte, selecteert u het 3D-object en dubbelklikt u op het effect Diepte geven en Schuine kanten in 3D in het deelvenster Vormgeving. Kies in het dialoogvenster Opties voor Diepte geven en Schuine kanten in 3D de gewenste kant in het menu Schuine kant.

    • Als u de aangepaste schuine kant wilt toepassen op een 2D-illustratie, selecteert u het 2D-object en kiest u Effect > 3D > Diepte geven en schuine kanten. Kies in het dialoogvenster Opties voor Diepte geven en Schuine kanten in 3D de gewenste aangepaste schuine kant in het menu Schuine kant.

Een object roteren in drie dimensies

  1. Selecteer het object.
  2. Kies Effect > 3D (klassiek) > Roteren (klassiek).

  3. Selecteer Voorvertoning om een voorvertoning van het effect in het documentvenster weer te geven.

  4. Klik op Meer opties als u de volledige lijst met opties wilt weergeven of op Minder opties als u de extra opties wilt verbergen.

  5. Geef opties op:

    Positie

    Hiermee bepaalt u hoe het object wordt geroteerd en het perspectief waarin u het wilt bekijken. (Zie Opties instellen voor 3D-rotatieposities.)

    Oppervlak

    Hiermee maakt u diverse oppervlakken, van eenvoudige effen oppervlakken zonder schaduw tot glanzende en glimmende oppervlakken die eruitzien als plastic. (Zie Opties voor oppervlakschaduwen.)

  6. Klik op OK.

Een illustratie toewijzen aan een 3D-object

Elk 3D-object bestaat uit meerdere vlakken. Zo wordt een vierkant met diepte een kubus die bestaat uit zes vlakken: de voor- en achterkant en de vier zijkanten. U kunt een 2D-illustratie toewijzen aan elk vlak van een 3D-object. U kunt bijvoorbeeld een label of tekst toewijzen aan een flesvormig object of voor elke zijde van een object een andere structuur gebruiken.

3D-object waarbij aan elke zijde een illustratie is toegewezen
3D-object waarbij aan elke zijde een illustratie is toegewezen

A. Symboolillustraties B. Symboolillustraties C. A en B toegewezen aan 3D-object 

U kunt alleen 2D-illustraties die zijn opgeslagen in het deelvenster Symbolen toewijzen aan een 3D-object. Symbolen kunnen bestaan uit Illustrator-illustraties, waaronder paden, samengestelde paden, tekst, rasterafbeeldingen, netobjecten en groepen objecten.

Houd bij het toewijzen van illustraties aan 3D-objecten rekening met de volgende punten:

  • Aangezien de functie Illustratie toewijzen gebruikmaakt van symbolen, kunt u een exemplaar van een symbool bewerken en vervolgens automatisch alle oppervlakken bijwerken die aan het symbool zijn toegewezen.

  • U kunt het symbool in het dialoogvenster Illustratie toewijzen bewerken met de normale besturingselementen van het omsluitende kader om het object te verplaatsen, te schalen en te roteren.

  • Het 3D-effect onthoudt elk objectvlak waaraan een symbool is toegewezen als een nummer. Als u het 3D-object bewerkt of hetzelfde effect op een nieuw object toepast, heeft dit wellicht meer of minder zijden dan het origineel. Als het object minder vlakken heeft dan het aantal vlakken dat is opgegeven voor de oorspronkelijke toewijzing, worden de extra illustraties genegeerd.

  • Omdat de positie van een symbool relatief is ten opzichte van het midden van het oppervlak van een object, wordt het symbool opnieuw toegewezen ten opzichte van het nieuwe midden van het object als de geometrie van een oppervlak verandert.

  • U kunt illustraties toewijzen aan objecten die gebruikmaken van het effect Diepte geven en schuine kanten of het effect Draaien, maar u kunt geen illustraties toewijzen aan objecten die alleen gebruikmaken van het effect Roteren.

  1. Selecteer het 3D-object.
  2. Dubbelklik in het deelvenster Vormgeving op het effect Diepte geven en Schuine kanten in 3D of Draaien in 3D.

  3. Klik op Illustratie toewijzen.

  4. Kies in het pop-upmenu Symbool de illustratie die u wilt toewijzen aan het geselecteerde oppervlak.

  5. U selecteert het objectvlak waaraan u de illustratie wilt toewijzen door te klikken op de pijlknoppen voor het eerste , vorige , volgende  en laatste  vlak of door het nummer voor het vlak in te voeren in het tekstvak.

    Een lichtgrijze kleur verschijnt op de oppervlakken die momenteel zichtbaar zijn. Een donkergrijze kleur verschijnt op de oppervlakken die zijn verborgen door de huidige positie van het object. Wanneer een oppervlak in het dialoogvenster wordt geselecteerd, wordt het geselecteerde oppervlak in het documentvenster in het rood omlijnd.

  6. Voer een van de volgende stappen uit:
    • Als u het symbool wilt verplaatsen, plaatst u de aanwijzer in het omsluitende kader en sleept u. Als u dit wilt schalen, sleept u een zijgreep of een hoekgreep. Als u het symbool wilt roteren, sleept u buiten en in de buurt van een handgreep van het omsluitende kader.

    • Als u de toegewezen illustratie wilt aanpassen aan de grenzen van het geselecteerde oppervlak, klikt u op Passend maken.

    • Als u de illustratie uit één oppervlak wilt verwijderen, selecteert u het oppervlak met de opties voor Oppervlak en klikt u op Geen in het menu Symbool of op Wissen.

    • Als u alle toewijzingen wilt verwijderen uit alle oppervlakken van een 3D-object, klikt u op Alles wissen.

    • Als u de schaduwen en lichten van het object wilt toepassen op de toegewezen illustratie, selecteert u Illustratie van schaduw voorzien.

    • Als u alleen de toegewezen illustratie en niet de geometrie van een 3D-object wilt weergeven, selecteert u Onzichtbare geometrie. Dit is handig wanneer u de functie voor het toewijzen van illustraties aan 3D-objecten wilt gebruiken als een gereedschap voor driedimensionaal kromtrekken. U kunt met deze optie bijvoorbeeld tekst toewijzen langs een zijde van een golvende lijn met diepte, zodat de tekst kromgetrokken wordt weergegeven, net als op een vlag.

    • Als u het effect wilt bekijken, selecteert u Voorvertoning.

  7. Klik op OK in het dialoogvenster Illustratie toewijzen.

    Opmerking:

    3D-gereedschappen zijn onafhankelijk van de gereedschappen voor Perspectiefraster van Illustrator. 3D-objecten worden op dezelfde manier behandeld als andere illustraties wanneer ze in het Perspectiefraster worden geplaatst.

Hebt u een vraag of idee?

Vraag het aan de community

Als u een vraag wilt stellen of een idee wilt delen, sluit u dan aan bij de Adobe Illustrator-community. We horen graag van u en kijken uit naar uw creaties.

Krijg sneller en gemakkelijker hulp

Nieuwe gebruiker?