Gegevensgestuurde afbeeldingen maken het mogelijk om snel en nauwkeurig meerdere versies van een afbeelding voor afdruk- of webprojecten te produceren. U kunt bijvoorbeeld honderd exemplaren van een webbanner produceren met verschillende tekst en afbeeldingen, allemaal gebaseerd op een sjabloonontwerp.
Voer de volgende stappen uit om illustraties te maken met behulp van sjablonen en gegevenssets:
Met variabelen worden de delen in de afbeelding opgegeven die worden gewijzigd. (Zie Variabelen definiëren.)
U kunt de gegevenssets in de sjabloon maken, of deze uit een tekstbestand importeren. (Zie Een gegevensset definiëren en Gegevenssets maken in externe bestanden.)
Om te kunnen zien hoe uw afbeeldingen er uiteindelijk uitzien, kunt u deze voorvertonen voordat u de bestanden exporteert. (Zie Een gegevensset voorvertonen of toepassen.)
U kunt uw afbeeldingen als Photoshop-bestanden (.PSD) exporteren. (Zie Afbeeldingen genereren met behulp van gegevenssets.)

A. Bronbestandssjabloon B. Gebruiker definieert lagen als variabelen. C. Van een afbeelding kunnen verschillende versies met afzonderlijke gegevenssets worden gemaakt.
U gebruikt variabelen om te bepalen welke elementen in een sjabloon kunnen worden gewijzigd. U kunt drie typen variabelen definiëren. Met variabelen voor zichtbaarheid kunt u de inhoud van een laag weergeven of verbergen. Met variabelen voor pixelvervanging kunt u de pixels in de laag vervangen door pixels uit een ander afbeeldingsbestand. Met variabelen voor tekstvervanging kunt u een tekstreeks in een tekstlaag vervangen.
Opmerking:
GoLive herkent alle variabelen voor tekst en zichtbaarheid, behalve variabelen voor pixelvervanging.

A. Variabele voor zichtbaarheid B. Variabele voor pixelvervanging C. Variabele voor tekstvervanging
-
Kies Naam en geef een naam op voor de variabele. Namen van variabelen moeten beginnen met een letter, onderstrepingsteken of dubbele punt en mogen geen spaties of speciale tekens bevatten (met uitzondering van punten, koppeltekens, onderstrepingstekens en dubbele punten).
Kies een bestaande variabele in het pop-upmenu Naam, waaraan u deze laag kunt koppelen. Lagen die zijn gekoppeld aan dezelfde variabele worden samen met het koppelingspictogram naast het menu Naam weergegeven.
-
Kies een methode voor het schalen van de vervangende afbeelding: Passen om de afbeelding te schalen zodat deze in het selectiekader past (waardoor er gedeelten van het selectiekader leeg kunnen blijven). Opvullen om de afbeelding te schalen zodat deze het selectiekader geheel vult (waardoor de afbeelding groter dan het selectiekader kan zijn). Ongewijzigd om de afbeelding niet te schalen en Conform om de afbeelding niet-proportioneel passend te maken in het selectiekader.
Klik op een handgreep van het pictogram voor uitlijning
om de uitlijning te kiezen waarmee de afbeelding binnen het selectiekader wordt geplaatst. (Deze optie is niet beschikbaar voor Conform.)
Selecteer Aan selectiekader klemmen om gedeelten van de afbeelding die niet in het selectiekader passen bij te snijden. Deze optie is alleen beschikbaar wanneer de vervangingsmethode Opvullen of Ongewijzigd wordt geselecteerd. (Deze optie is niet beschikbaar voor Conform.)
-
Voer u een naam in het tekstvak Naam in om de naam van de variabele te wijzigen. Namen van variabelen moeten beginnen met een letter, onderstrepingsteken of dubbele punt en mogen geen spaties of speciale tekens bevatten (met uitzondering van punten, koppeltekens, onderstrepingstekens en dubbele punten).
Een gegevensset is een verzameling variabelen met gekoppelde gegevens. U definieert een gegevensset voor elke versie van de afbeelding die u wilt genereren.
-
Voor variabelen voor zichtbaarheid
selecteert u Zichtbaar om de inhoud van de laag weer te geven of Onzichtbaar om de inhoud van de laag te verbergen.
Voor variabelen voor pixelvervanging
klikt u op Bestand selecteren en selecteert u een afbeeldingsbestand ter vervanging. Klik op Niet vervangen voordat de gegevensset is toegepast om de laag in de huidige toestand te laten.
Opmerking:
Als u Niet vervangen kiest, worden de standaardinstellingen voor het bestand niet opnieuw ingesteld als er al eerder een andere vervanging is toegepast.
U kunt de gegevensset later bewerken, hernoemen of verwijderen door deze eerst in het pop-upmenu Gegevensset te kiezen en daarna de opties te bewerken. Gebruik de pijlpictogrammen om tussen gegevenssets te navigeren. Klik op het pictogram met de prullenbak om een gegevensset te verwijderen.
U kunt de inhoud van een gegevensset toepassen op de basisafbeelding terwijl alle variabelen en gegevenssets intact blijven. Hierbij wordt de vormgeving van het PSD-document aangepast aan de waarden van de gegevensset. U kunt ook voorvertonen hoe elke versie van uw afbeelding er met elke gegevensset uitziet.
Opmerking:
Als u een gegevensset toepast, wordt het oorspronkelijke document overschreven.
Zodra u variabelen en een of meer gegevenssets hebt gedefinieerd, kunt u in de modus Batch afbeeldingen uitvoeren met gebruik van de gegevenssetwaarden. U kunt afbeeldingen uitvoeren als PSD-bestanden.
U kunt snel een groot aantal gegevenssets maken door een extern tekstbestand te maken dat alle gegevens over variabelen bevat en dit bestand in een PSD-document met variabelen te laden. Een methode daarvoor is het invoeren van de gegevens in een tekstbestand of een Microsoft Excel-bestand, dat u vervolgens naar een bestand exporteert met tabs of komma's als scheidingstekens.
De syntaxis van het externe tekstbestand is als volgt (waarbij elke regel die begint met "Variabele" of "Waarde" een afzonderlijke regel in uw bestand is):
VariableName1<sep>VariableName2<sep> <sep>VariableNameN <nl> Value1-1<sep>Value2-1<sep><sep>ValueN-1<nl> Value1-2<sep>Value2-2<sep><sep>ValueN-2<nl> Value1-M<sep>Value2-M<sep><sep>ValueN-M<nl>
Alle namen van variabelen worden op de eerste regel weergegeven in de volgorde waarin de bijbehorende waarden op de volgende regels worden weergegeven. Elke volgende regel vertegenwoordigt één gegevensset en bevat de waarden van de opgegeven variabelen.
Opmerking:
Als u van meerdere regels tekst één tekstregel in een gegevensset wilt maken, plaatst u de tekst tussen dubbele aanhalingstekens en voegt u op de gewenste locaties voor nieuwe regels in het bestand met komma's of tabs als scheidingstekens een handmatig regeleinde in.
Syntaxiselementen van extern tekstbestand |
|
---|---|
<sep> |
Een bestand met komma's (CSV) of tabs als scheidingsteken waarin de namen en waarden van afzonderlijke variabelen van elkaar worden gescheiden. |
<nl> |
Een nieuwe-regelteken dat aan het einde van elke gegevensset wordt geplaatst en dat een regelinvoer, regelterugloop of beide kan aanduiden. |
"true" (waar) en "false" (onwaar) |
Toegestane waarden voor een zichtbaarheidsvariabele. |
Spaties |
Spaties aan weerszijden van scheidingstekens worden verwijderd tijdens het parseren van het bestand. De spaties tussen de woorden in een waardestring (bijvoorbeeld: taal noch teken) worden gehandhaafd, voorloopspaties en volgspaties worden gehandhaafd als deze tussen dubbele aanhalingstekens zijn geplaatst (bijvoorbeeld: "een teken ”). |
Dubbele aanhalingstekens |
Dubbele aanhalingstekens kunnen deel uitmaken van een waarde als deze worden voorafgegaan door een ander dubbel aanhalingsteken, ""B"" staat bijvoorbeeld voor "B" in de gegevensset). |
Als <sep> of <nl> deel uitmaken van de waarde van een variabele, moet de hele waarde tussen dubbele aanhalingstekens worden geplaatst.
Alle variabelen die in het PSD-document zijn gedefinieerd, moeten ook in het tekstbestand worden gedefinieerd. Er wordt een foutbericht weergegeven als het aantal variabelen in het tekstbestand niet overeenkomt met het aantal in het document.
Voorbeeld van een gegevensset:
Door gebruik te maken van een sjabloon voor bloemen die variabelen voor tulpen en zonnebloemen bevat, kunt u het volgende tekstbestand maken:
{contents of FlowerShow.txt} Variable 1, Variable 2, Variable 3 true, TULIP, c:\My Documents\tulip.jpg false, SUNFLOWER, c:\My Documents\sunflower.jpg false, CALLA LILY, c:\My Documents\calla.jpg true, VIOLET, c:\My Documents\violet.jpg
Opmerking:
U kunt een relatief pad gebruiken voor de afbeeldingslocatie als het tekstbestand zich in dezelfde map bevindt als het afbeeldingsbestand. Het laatste item in het voorbeeld kan bijvoorbeeld zijn: true, VIOLET, violet.jpg.