Handboek Annuleren

Basisbeginselen van filters

Filters

Zijn sommige filters grijs of niet beschikbaar? U vindt de oplossing hier

U kunt filters gebruiken om foto's te verbeteren of te retoucheren, om speciale artistieke effecten toe te passen, zodat uw foto met de hand getekend of in de impressionistische stijl geschilderd lijkt te zijn of om unieke transformaties toe te passen met gebruik van vervormings- en belichtingseffecten. Filters vindt u in het menu Filter. Bepaalde filters van andere fabrikanten zijn beschikbaar als plug-ins. Als ze zijn geïnstalleerd, staan deze plug-ins onder in het menu Filter.

Slimme filters kunnen worden toegepast op slimme objecten waarbij de afbeeldingen zelf intact blijven. Slimme filters worden als laageffecten opgeslagen in het deelvenster Lagen en kunnen op ieder gewenst moment worden aangepast, waarbij de oorspronkelijke afbeeldingsgegevens in het slimme object worden bewerkt. Zie Niet-destructieve bewerkingen voor meer informatie over slimme-filtereffecten en niet-destructieve bewerkingen.

Als u een filter wilt gebruiken, kiest u de bijbehorende submenuopdracht in het menu Filter. Deze richtlijnen zijn nuttig bij de keuze van een filter:

  • Filters worden op de actieve, zichtbare laag of een selectie toegepast.

  • Voor 8-bits-per-kanaal afbeeldingen kunnen de meeste filters achtereenvolgens worden toegepast door de Filtergalerie. Alle filters kunnen afzonderlijk worden toegepast.

  • Filters kunnen niet worden toegepast op afbeeldingen in bitmapmodus of afbeeldingen met geïndexeerde kleuren.

  • Sommige filters werken alleen op RGB-afbeeldingen.

  • Alle filters kunnen worden toegepast op 8-bits afbeeldingen.

  • De volgende filters kunnen worden toegepast op 16‑bits afbeeldingen: Uitvloeien, Perspectiefpunt, Gemiddelde, Vaag, Vager, Omgevingsvervaging, Gaussiaans vervagen, Vage lens, Bewegingsonscherpte, Radiaal vaag, Oppervlak vervagen, Vorm vervagen, Lenscorrectie, Ruis, Uitstippen, Stof & krassen, Mediaan, Ruis reduceren, Vezels, Wolken, Andere wolken , Zon, Verscherpen, Scherpe randen, Scherper, Slim verscherpen, Onscherp masker, Reliëf, Contrastlijn, Solarisatie, De-Interlace, NTSC-kleuren, Aangepast, Hoogdoorlaat, Maximaal, Minimaal en Verschuiven.

  • De volgende filters kunnen worden toegepast op 32‑bits afbeeldingen: Gemiddelde, Omgevingsvervaging, Gaussiaans vervagen, Bewegingsonscherpte, Radiaal vaag, Vorm vervagen, Oppervlak vervagen, Ruis, Wolken, Zon, Slim verscherpen, Onscherp masker, De-Interlace, NTSC-kleuren, Reliëf, Hoogdoorlaat, Maximaal, Minimaal en Verschuiven.

  • Sommige filters worden volledig in het RAM-geheugen verwerkt. Als er onvoldoende RAM beschikbaar is om een filtereffect te verwerken, wordt er een foutbericht afgebeeld.

Een filter toepassen via het menu Filter

U kunt het filter toepassen op een actieve laag of op een slim object. Filters die op slimme objecten worden toegepast, zijn niet-destructief en kunnen op ieder gewenst moment worden aangepast.

  1. Voer een van de volgende handelingen uit:
    • Als u een filter op een gehele laag wilt toepassen, moet u controleren of de laag actief is of geselecteerd is.

    • Als u een filter op een gedeelte van een laag wilt toepassen, selecteert u eerst het desbetreffende gedeelte.

    • Als u een filter niet-destructief wilt toepassen, zodat u de filterinstellingen later kunt wijzigen, selecteert u het slimme object dat de afbeeldingsinhoud bevat waarop u het filter wilt toepassen.

  2. Kies een filter in een submenu van het menu Filter.

    Als er geen dialoogvenster verschijnt, wordt het filtereffect toegepast.

  3. Als de Filtergalerie of een dialoogvenster wordt weergegeven, typt u waarden of selecteert u opties en klikt u op OK.
Opmerking:

Het toepassen van filters op een grote afbeelding kan tijdrovend zijn, maar u kunt een voorvertoning van het effect weergeven in het filterdialoogvenster. Sleep in het voorvertoningsvenster om een specifiek gedeelte van de afbeelding in het midden van het venster te plaatsen. In sommige filters kunt u in de afbeelding klikken waarbij het punt waarop u klikt als middelpunt voor het centreren wordt ingesteld. Klik op de plus- of minknop (+ of –) onder het voorvertoningsvenster om in of uit te zoomen.

In de Filtergalerie wordt een voorvertoning weergegeven van vele van de filters voor speciale effecten. U kunt meerdere filters toepassen, het effect van een filter in- of uitschakelen, de opties voor een filter opnieuw instellen en de volgorde wijzigen waarin filters worden toegepast. Wanneer de voorvertoning naar wens is, kunt u het filter toepassen op uw afbeelding. In de Filtergalerie zijn niet alle filters beschikbaar die in het menu Filter staan.

Het dialoogvenster Filtergalerie

A. Voorvertoning B. Filtercategorie C. Miniatuur van geselecteerd filter D. Miniaturen van filters tonen/verbergen E. Pop-upmenu Filters F. Opties voor geselecteerd filter G. Lijst met filtereffecten om toe te passen of te rangschikken H. Filtereffect dat is geselecteerd maar niet is toegepast I. Filtereffecten die achtereenvolgens worden toegepast maar niet zijn geselecteerd J. Verborgen filtereffect 

  1. Kies Filter > Filtergalerie. Wanneer u op de naam van een filtercategorie klikt, worden er miniaturen weergegeven van beschikbare filtereffecten.

In- of uitzoomen op de voorvertoning

  1. Klik op de plus- of minknop (respectievelijk + of –) onder het voorvertoningsgebied of kies een zoompercentage.

Een ander gebied van de voorvertoning weergeven

  1. Sleep met het handje in het voorvertoningsgebied..

Miniaturen van filters verbergen

  1. Klik op de knop Tonen/verbergen  boven aan de galerie.

Filtereffecten worden toegepast in de volgorde waarin u deze selecteert. U kunt filters opnieuw rangschikken wanneer u deze toepast, door een filternaam naar een andere positie in de lijst met toegepaste filters te slepen. De weergave van uw afbeelding kan ingrijpend veranderen wanneer u de filtereffecten opnieuw rangschikt. Klik op het oogpictogram  naast een filter om het effect in de voorvertoning te verbergen. U kunt ook toegepaste filters verwijderen door het filter te selecteren en op de knop met de prullenbak te klikken .

Opmerking:

Als u diverse filters wilt uitproberen en tijd wilt besparen, kunt u het beste experimenteren door een klein, representatief gedeelte van uw afbeelding te selecteren.

  1. Voer een van de volgende handelingen uit:
    • Als u een filter op een gehele laag wilt toepassen, moet u controleren of de laag actief is of is geselecteerd.

    • Als u een filter op een gedeelte van een laag wilt toepassen, selecteert u eerst het desbetreffende gedeelte.

    • Als u een filter niet-destructief wilt toepassen, zodat u de filterinstellingen later kunt wijzigen, selecteert u het slimme object dat de afbeeldingsinhoud bevat waarop u het filter wilt toepassen.

  2. Kies Filter > Filtergalerie.
  3. Klik op een filternaam om het eerste filter toe te voegen. Mogelijk moet u op het omgekeerde driehoekje naast de filtercategorie klikken om een lijst met filters weer te geven. Als het filter is toegevoegd, verschijnt het in de lijst met toegepaste filters rechts onderin het dialoogvenster Filtergalerie.
  4. Voer waarden in of selecteer opties voor het filter dat u hebt geselecteerd.
  5. Ga als volgt te werk:
    • Als u meerdere filters tegelijk wilt toepassen, klikt u op het pictogram Nieuwe effectlaag  en kiest u een filter dat u wilt toevoegen. Herhaal deze procedure als u meer filters wilt toevoegen.

    • Als u de filters opnieuw wilt rangschikken, sleept u het filter naar een nieuwe positie in de lijst met toegevoegde filters rechts onderin het dialoogvenster Filtergalerie.

    • Als u toegepaste filters wilt verwijderen, selecteert u een filter in de lijst met filters die u toepast en klikt u op de knop met de prullenbak .

  6. Als u tevreden bent met het resultaat, klikt u op OK.

Filtereffecten voor vervagen en overvloeien

Met de opdracht Vervagen verandert u de dekking en overvloeimodus van een filter, tekentool, het Gummetje of een kleurcorrectie. De overvloeimodi van de opdracht Vervagen zijn een subset van die onder de opties van de teken- en bewerkingstools (behalve de modi Achter en Wissen). Met de opdracht Vervagen doet u hetzelfde als wanneer u een filtereffect op een afzonderlijke laag toepast en vervolgens de dekking en overvloeimodus van de laag aanpast.

Opmerking:

Met de opdracht Vervagen kunt u ook de effecten van de opdracht Uitvloeien en de penseelstreekfilters wijzigen.

  1. Pas een filter, tekentoel of kleurcorrectie op een afbeelding of selectie toe.
  2. Kies Bewerken > Vervagen. Selecteer de optie Voorvertoning om het effect te bekijken.
  3. Sleep de schuifregelaar om de dekking aan te passen, van 0% (transparant) tot 100%.
  4. Kies een overvloeimodus in het menu Modus.
    Opmerking:

    De overvloeimodi Kleur tegenhouden, Kleur doordrukken, Lichter, Donkerder, Verschil en Uitsluiting werken niet op Lab-afbeeldingen.

  5. Klik op OK.

Tips voor het maken van speciale effecten

Randeffecten maken

U kunt de randen van een effect dat maar op een deel van een afbeelding is toegepast, op verschillende manieren bewerken. Als u een duidelijke rand wilt laten zitten, past u gewoon het filter toe. Voor een zachte rand doezelt u de rand en past u vervolgens het filter toe. Voor een transparant effect past u het filter toe en past u vervolgens met de opdracht Vervagen de overvloeimodus en dekking van de selectie aan.

Filters op lagen toepassen

U kunt filters op afzonderlijke lagen toepassen of een effect opbouwen door filters op diverse achtereenvolgende lagen toe te passen. Om een filter effect te laten hebben op een laag, moet de laag zichtbaar zijn en pixels bevatten - bijvoorbeeld een neutrale vulkleur.

Filters op afzonderlijke kanalen toepassen

Het is mogelijk een filter op een afzonderlijk kanaal toe te passen, op elk kleurkanaal een ander effect toe te passen of steeds hetzelfde filter met andere instellingen toe te passen.

Achtergronden maken

Door effecten toe te passen op vormen met volle kleuren of grijswaarden, kunt u allerlei achtergronden en structuren maken. Vervolgens kunt u deze structuren bijvoorbeeld laten vervagen. Hoewel sommige filters weinig of geen zichtbaar effect hebben als ze op volle kleuren worden toegepast (bijvoorbeeld Glas), produceren andere filters interessante effecten.

Meerdere effecten combineren met maskers of afbeeldingen dupliceren/gedupliceerde afbeeldingen

Als u met maskers selectiegebieden maakt, hebt u meer controle over de overgang van het ene naar het andere effect. U kunt de selectie die u met een masker hebt gemaakt, bijvoorbeeld filteren.

Ook kunt u met het Historiepenseel een filtereffect op een deel van de afbeelding tekenen. Pas eerst het filter op een volledige afbeelding toe. Ga vervolgens in het deelvenster Historie terug naar de afbeeldingsstaat van voordat het filter werd toegepast, en stel de historiepenseelbron in op de gefilterde staat door te klikken in de bron links van de historiestaat. Teken vervolgens de afbeelding.

Beeldkwaliteit en consistentie verbeteren

U kunt onvolkomenheden wegwerken, afbeeldingen veranderen of verbeteren, of een relatie tussen afbeeldingen realiseren door hetzelfde effect op beide toe te passen. Gebruik het deelvenster Handelingen om de gemaakte stappen vast te leggen die u maakt om één afbeelding te wijzigen, en pas deze handeling vervolgens toe op de andere afbeelding.

Filterprestaties verbeteren

Sommige filterelementen kosten veel geheugen, vooral als ze op een afbeelding met een hoge resolutie worden toegepast.

  1. U kunt de volgende handelingen uitvoeren om de prestaties te verbeteren:
    • Probeer de filters en instellingen uit op een klein gedeelte van de afbeelding.

    • Pas het effect toe op de afzonderlijke kanalen, bijvoorbeeld op alle RGB-kanalen, als het om een grote afbeelding gaat en u problemen hebt met onvoldoende geheugen. (Bij sommige filters krijgt u andere effecten als u ze op een afzonderlijk kanaal in plaats van op het samengestelde kanaal toepast, met name als het filter willekeurig pixels wijzigt.)

    • Maak voordat u het filter toepast, geheugen vrij met de opdracht Leegmaken.

    • Wijs meer RAM-geheugen aan Photoshop toe. Sluit indien nodig andere toepassingen af om meer geheugen beschikbaar te maken voor Photoshop.

    • Verander de instellingen om de snelheid van geheugenintensieve filters, zoals de filters Belichtingseffecten, Knipsel, Gebrandschilderd glas, Chroom, Rimpel, Spetters, Sproeilijn en Glas te verhogen. (Maak bijvoorbeeld de cellen groter bij het filter Gebrandschilderd glas. Kies bij het filter Knipsel een hogere waarde voor Eenvoud rand of een kleinere waarde voor Precisie rand of beide.)

    • Zet, als u op een grijswaardenprinter wilt afdrukken, een kopie van de afbeelding om in grijswaarden voordat u filters toepast. Als u een filter op een afbeelding in kleur toepast en de afbeelding vervolgens in grijswaarden omzet, krijgt u echter niet altijd hetzelfde effect als bij toepassing van het filter op een versie van de afbeelding in grijswaarden.

Krijg sneller en gemakkelijker hulp

Nieuwe gebruiker?