Handboek Annuleren

Aanpassingslagen, opvullagen en voorinstellingen

Onderwerpen in dit artikel:

Aanpassings- en opvullagen

Met een aanpassingslaag past u kleur- en tintaanpassingen toe op de afbeelding zonder dat u de pixelwaarden permanent wijzigt. In plaats van bijvoorbeeld een aanpassing met niveaus of curven rechtstreeks in de afbeelding te maken, kunt u een aanpassingslaag maken met Niveaus of Curven. De kleur- en tintaanpassingen worden opgeslagen in de aanpassingslaag en worden toegepast op alle onderliggende lagen. U hoeft niet elke laag afzonderlijk aan te passen, u kunt meerdere lagen corrigeren aan de hand van één aanpassing. U kunt uw wijzigingen op ieder gewenst moment verwijderen en de oorspronkelijke afbeelding herstellen.

Met opvullagen kunt u een laag opvullen met een effen kleur, verloop of patroon. In tegenstelling tot aanpassingslagen hebben opvullagen geen effect op de onderliggende lagen.

Aanpassingslagen bieden de volgende voordelen:

  • Bewerkingen wissen geen onderdelen van de afbeelding. U kunt verschillende instellingen uitproberen en de aanpassingslaag steeds opnieuw bewerken. U kunt ook het effect van de aanpassing verminderen door de dekking van de laag te verlagen.

  • Selectieve bewerkingen. Teken in het afbeeldingsmasker van de aanpassingslaag om een aanpassing toe te passen op een gedeelte van de afbeelding. Vervolgens kunt u bepalen welke gedeelten van de afbeelding worden aangepast door het laagmasker nogmaals te bewerken. U kunt de aanpassing variëren door met verschillende grijstinten op het masker te tekenen.

  • U kunt de aanpassingen toepassen op meerdere afbeeldingen. Kopieer de aanpassingslagen en plak ze in een andere afbeelding om dezelfde kleur- en toonaanpassingen toe te passen.

Aanpassingslagen hebben grotendeels dezelfde kenmerken als gewone lagen. U kunt de dekking en de overvloeimodus aanpassen en u kunt ze groeperen en de aanpassing op bepaalde lagen toepassen. U kunt ook de zichtbaarheid in- en uitschakelen om het effect toe te passen of een voorvertoning van het effect te zien.

Aanpassings- en opvullagen in Photoshop
Origineel (links); aanpassingslaag alleen toegepast op schuur (midden), waardoor de details van de schuur worden geaccentueerd; en aanpassingslaag toegepast op hele afbeelding (rechts) waardoor alles lichter wordt en de wolken korreliger worden weergegeven

Opmerking:

Aangezien aanpassingslagen aanpassingsgegevens bevatten in plaats van pixels, neemt de bestandsgrootte aanzienlijk minder toe dan met standaardpixellagen. Als u met een uitzonderlijk groot bestand werkt, is het wellicht verstandig de bestandsgrootte te reduceren door de aanpassingslagen samen te voegen tot pixellagen.

Aanpassings- en opvullagen maken en beperken

Voor aanpassings- en opvullagen zijn dezelfde opties voor de dekking en overvloeimodus beschikbaar als voor afbeeldingslagen. Net als afbeeldingslagen kunt u aanpassings- en opvullagen ook opnieuw rangschikken, verwijderen, verbergen en dupliceren.

Een aanpassings- of opvullaag maken in Photoshop

Een aanpassingslaag maken

Adobe Photoshop-dieplink

Probeer het in de app
Kijk mee met een voorbeeldbestand en leer hoe u in een paar eenvoudige stappen een aanpassingslaag opent.

  1. Voer een van de volgende handelingen uit:
    • Klik op de knop Nieuwe aanpassingslaag maken  onderaan het deelvenster Lagen en kies een type aanpassingslaag.

    • Kies Laag > Nieuwe aanpassingslaag en kies een optie. Geef een naam op voor de laag, stel laagopties in en klik op OK.

    Opmerking:

    Als u de effecten van een aanpassingslaag wilt beperken tot specifieke afbeeldingslagen, selecteert u de afbeeldingslagen, kiest u Laag > Nieuw > Groeperen uit lagen en wijzigt u de overvloeimodus Doorheen halen in een andere modus. Plaats de aanpassingslaag vervolgens boven aan de laaggroep.

Een opvullaag maken

Voer een van de volgende handelingen uit om een opvullaag te maken:  

  • Kies Laag > Nieuwe opvullaag en kies een optie - Effen kleur, Verloop of Patroon. Geef een naam op voor de laag, stel laagopties in en klik op OK.
  • Klik op de knop Nieuwe opvullaag maken  onderaan het deelvenster Lagen en kies een type opvullaag - Effen kleur, Verloop of Patroon.

Effen kleur

Kies deze optie om de aanpassingslaag te vullen met de huidige voorgrondkleur. Gebruik de Kleurkiezer als u een andere opvulkleur wilt selecteren.

Verloop

Klik op het verloop om het dialoogvenster Verloopbewerker weer te geven of klik op het omgekeerde driehoekje en kies een verloop in het pop-updeelvenster. Stel desgewenst aanvullende opties in.

  • Met Stijl geeft u de vorm van het verloop aan.
  • Hoek geeft de hoek aan waaronder het verloop wordt toegepast.
  • Met Schaal wijzigt u de grootte van het verloop.
  • Met Omkeren draait u de richting van het verloop om.
  • Als u Dithering toepast op het verloop, vermindert u streepvorming.
  • Bij Uitlijnen met laag wordt het selectiekader van de laag gebruikt om de verloopvulling te berekenen. U kunt in het afbeeldingsvenster slepen om het middelpunt van het verloop te verplaatsen.

Patroon

Vanaf Photoshop 21.2 kunt u ook een hoek instellen om het patroon van de opvullaag te roteren en de richting eenvoudig te wijzigen.

Kies in pop-upmenu in het dialoogvenster Opvullaag een patroon. Stel indien nodig de volgende opties in: 

  • Met Hoek geeft u de hoek aan waaronder het patroon wordt toegepast. Stel de hoekselectie in op een bepaald aantal graden of typ handmatig een hoekwaarde om uw patroon met de gewenste hoek te roteren.
  • Met Schaal wijzigt u de grootte van het patroon. Geef een waarde op of sleep de schuifregelaar.
  • Met Koppelen met laag verplaatst u het patroon met de laag als u de laag verplaatst. Als deze optie is ingeschakeld, kunt u in de afbeelding slepen om het patroon te verplaatsen terwijl het dialoogvenster Patroonvulling is geopend.
  • Met Herkomst magnetisch stelt u de oorsprong van het patroon gelijk aan de oorsprong van het document.

Aanpassings- en opvullagen beperken tot specifieke gebieden

Gebruik laagmaskers om de aanpassings- en opvullagen te beperken tot specifieke gebieden. Aanpassingslagen en opvullagen beschikken automatisch over laagmaskers. Dit wordt aangegeven door het maskerpictogram rechts van de laagminiatuur. (U maakt aanpassingslagen zonder maskers door Masker standaard toevoegen uit te schakelen in het deelvenstermenu Aanpassingen.)

Zie Een laagmasker bewerken om de vorm van een masker op een bestaande laag te wijzigen. Voer een van de volgende procedures uit om een nieuwe aanpassings- of opvullaag te maken met een masker van een specifieke vorm.

Een aanpassings- of opvullaagmasker maken met gebruik van een selectie of pad

  1. In het deelvenster Lagen selecteert u de laag waarop u de aanpassings- of opvullaag wilt toepassen.

  2. Maak een pixelselectie in de afbeelding of maak en selecteer een gesloten pad.

    Een selectie beperkt de nieuwe aanpassings- of opvullaag met een laagmasker. Een pad beperkt de nieuwe aanpassings- of opvullaag met een vectormasker.

  3. Maak een aanpassings- of opvullaag.

Een aanpassingslaagmasker maken met een kleurbereik

De functie Kleurbereik, die nuttig is voor het maken van een selectiegebied dat is gebaseerd op kleurmonsters in een afbeelding, kan ook worden gebruikt voor het maken van een aanpassingslaagmasker. Zie Een kleurbereik selecteren voor meer informatie.

  1. In het deelvenster Lagen selecteert u de laag waarop u de aanpassingslaag wilt toepassen.

  2. Kies Laag > Nieuwe aanpassingslaag en kies een type aanpassing.

  3. Klik op Kleurbereik in het gedeelte Maskers van het deelvenster Eigenschappen.

  4. In het dialoogvenster Kleurbereik kiest u Kleurmonsters in het menu Selecteren.

  5. Selecteer Gelokaliseerde kleurclusters om een masker te bouwen dat is gebaseerd op verschillende kleurbereiken in de afbeelding.

  6. Stel de weergave-optie in op Selectie, en Selectievoorvertoning op Geen.

  7. Klik op een kleurgebied in de afbeelding.

    Opmerking:

    Als u een monster wilt nemen van meerdere gebieden, houdt u Shift ingedrukt om het plus-pipet te activeren. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt als u het min-pipet wilt activeren.

    Terwijl u klikt op afbeeldingsgebieden, kunt u een voorvertoning van het masker weergeven in het dialoogvenster Kleurbereik. De witte gebieden zijn niet-gemaskerde pixels, de zwarte gebieden zijn gemaskerde pixels en de grijze gebieden zijn gedeeltelijk gemaskerde pixels.

  8. Gebruik de schuifregelaar Tolerantie om het bereik van kleuren te vergroten of verkleinen rond de voorbeeldkleuren in het gemaskerde gebied. Gebruik de schuifregelaar Bereik om de afstand of nabijheid van een kleur ten opzichte van de voorbeeldpunten te bepalen die is vereist om de kleur op te nemen in het masker. Nadat u het masker hebt aangepast, klikt u op OK om het dialoogvenster Kleurbereik te sluiten.

  9. Breng zo nodig wijzigingen aan in de aanpassing in het deelvenster Eigenschappen.

    De aanpassing wordt alleen toegepast op de niet-gemaskerde (of gedeeltelijk gemaskerde) gedeelten van de afbeelding. Indien noodzakelijk, klikt u nogmaals op Kleurbereik om verdere aanpassingen toe te passen op het aanpassingslaagmasker.

Aanpassings- of opvullagen bewerken of samenvoegen

Aanpassings- en opvullagen bewerken

U kunt een instelling voor een aanpassings- of opvullaag bewerken. U kunt het masker van een aanpassings- of opvullaag ook bewerken als u wilt nagaan welk effect de laag op de afbeelding heeft. Alle gebieden van een aanpassings- of opvullaag zijn standaard niet-gemaskerd en dus zichtbaar. (Zie Informatie over laag- en vectormaskers.)

Opties voor aanpassings- en opvullagen wijzigen

  1. Voer een van de volgende handelingen uit:
    • Dubbelklik op de miniatuur voor de aanpassing of opvullaag in het deelvenster Lagen.

    • Kies Laag > Opties voor laaginhoud.

  2. Breng de gewenste wijzigingen aan in het deelvenster Eigenschappen.

    Opmerking:

    De instellingen van omgekeerde aanpassingslagen kunnen niet worden bewerkt.

Aanpassings- of opvullagen samenvoegen

U kunt een aanpassings- of opvullaag op verschillende manieren samenvoegen: met de laag eronder, met de lagen in de eigen gegroepeerde laag, met andere geselecteerde lagen en met alle andere zichtbare lagen. U kunt een aanpassings- of opvullaag echter niet als doellaag voor een samenvoeging gebruiken. Als u een aanpassings- of opvullaag samenvoegt met de laag eronder, worden de aanpassingen in pixels omgezet en definitief toegepast op de samengevoegde laag. U kunt een opvullaag ook in pixels omzetten zonder de laag samen te voegen. (Zie Lagen omzetten in pixels.)

Aanpassings- en opvullagen met maskers die alleen witwaarden bevatten, vergroten de bestandsgrootte niet noemenswaardig. Dergelijke aanpassingslagen hoeft u dus niet samen te voegen om ruimte te besparen.

Voorinstellingen aanpassingen in Photoshop

Gebruik voorinstellingen om een voorvertoning weer te geven en de weergave van uw afbeeldingen in slechts een paar stappen te wijzigen.

Deze voorinstellingen zijn beschikbaar in het deelvenster Aanpassingen. Plaats de muisaanwijzer boven de afbeelding en krijg met elke voorinstelling een voorvertoning. Wanneer u een voorinstelling hebt geselecteerd, kunt u deze verder verfijnen door de aanpassingen in het deelvenster Lagen te bewerken.

Voorinstellingen aanpassingen

Het deelvenster Aanpassingen beschikt nu over de voorinstellingen Portretten, Liggend, Foto repareren, Creatief, Zwart-wit en Filmisch. Dit is een ideale oplossing voor fotobewerkers die prachtige afbeeldingen maken en tijd en moeite willen besparen bij uitgebreide workflows.

Houd de muisaanwijzer boven de vooraf ingestelde miniaturen en bekijk de namen en hun effecten op de afbeelding op het canvas. Selecteer een voorinstelling om de effectgroep weer te geven in het deelvenster Lagen.

Onder de voorinstellingen ziet u nu twee manieren om de verschillende Aanpassingen weer te geven: in de vorm van een lijst of pictogrammen. Gebruik het pictogram met de drie lijnen naast Eigenschappen, Aanpassingen en Bibliotheken om te kiezen tussen Weergeven als pictogrammen of Weergeven in lijst.

Eén aanpassing

In deze versie van Adobe Photoshop is Eén aanpassing verplaatst naar de bovenkant van het deelvenster Aanpassingen.

Eén voorinstelling

Meer mogelijkheden met aangepaste voorinstellingen

U kunt nu een set aanpassingen opslaan als aangepaste voorinstelling voor later gebruik in Adobe Photoshop.

Volg deze eenvoudige stappen om uw eigen voorinstellingen te maken:

  1. Voer de gewenste aanpassing uit op uw afbeelding. 
  2. Selecteer in het deelvenster Lagen de aanpassingslagen die u wilt opslaan als aangepaste voorinstelling
  3. Navigeer naar het deelvenster Aanpassingen, klik op het pictogram + in het deelvenster Uw voorinstellingen en klik vervolgens op Opslaan.

De opgeslagen voorinstellingen staan in het deelvenster Uw voorinstellingen, waar een schermafbeelding wordt gemaakt die als miniatuur kan worden gebruikt. U kunt deze weergeven als lijst of als miniaturen, en ze in beide weergaven hernoemen of verwijderen.

Houd de muis boven uw voorinstellingen om een voorvertoning van de effecten ervan weer te geven op het canvas voordat u een wijziging doorvoert. 

In deze versie kunt u ook:

  • Eén voorinstelling exporteren
  • Alle aangepaste voorinstellingen exporteren
  • Een voorinstelling importeren.

In de lijstweergave kunt u de drie puntjes gebruiken om het vervolgkeuzemenu weer te geven. In de miniatuurweergave kunt u met de rechtermuisknop op de miniatuur klikken om hetzelfde menu weer te geven.

Bij het exporteren wordt een bestand gemaakt met de extensie psap. Bestanden van dit type worden gekoppeld aan Photoshop en u wordt gevraagd om de voorinstellingen op te slaan op de standaardlocatie van de toepassing of op een locatie naar keuze.


Krijg sneller en gemakkelijker hulp

Nieuwe gebruiker?