Handboek Annuleren

Kleuraanpassingen

Voordat u kleuren en tonen aanpast

Met de krachtige tools in Photoshop kunt u de kleur en tonaliteit (lichtheid, donkerheid en contrast) van een afbeelding verbeteren, herstellen en corrigeren. Houd rekening met het volgende voordat u kleuren en tonen aanpast.

  • Gebruik een gekalibreerde monitor met een profiel. Voor het bewerken van belangrijke afbeeldingen zijn kalibratie en profilering van essentieel belang. Zonder kalibratie en profiling ziet de afbeelding die wordt weergegeven op uw monitor er anders uit op andere monitoren of als de afbeelding wordt afgedrukt.

  • Zorg dat u gebruikmaakt van aanpassingslagen voor het aanpassen van het toonbereik en de kleurbalans van uw afbeelding. Als u gebruikmaakt van aanpassingslagen, kunt u teruggaan en opeenvolgende aanpassingen in de toon aanbrengen zonder gegevens uit de afbeeldingslaag te verwijderen of permanent te wijzigen. Houd er rekening mee dat door het gebruik van aanpassingslagen de grootte van het afbeeldingsbestand toeneemt, waardoor er ook meer van het RAM van de computer wordt gevraagd. Als u de opdrachten voor kleur en toon opent in het deelvenster Aanpassingen, worden automatisch aanpassingslagen gemaakt.

  • Als u geen gebruik wilt maken van aanpassingslagen, kunt u aanpassingen rechtstreeks toepassen op een afbeeldingslaag. Onthoud dat sommige informatie over afbeeldingen wordt verwijderd als u een kleur- of toonaanpassing rechtstreeks toepast op een afbeeldingslaag.

  • Voor afbeeldingen waarin kleur belangrijk is en u zoveel mogelijk afbeeldingsgegevens wilt behouden, kunt u het best werken met afbeeldingen van 16 bits per kanaal (16-bits afbeelding) in plaats van 8 bits per kanaal (8-bits afbeelding). De gegevens gaan verloren als u de tonen en de kleur aanpast. Het verloren gaan van afbeeldingsgegevens heeft meer gevolgen bij een 8-bits afbeelding dan bij een 16-bits afbeelding. Meestal zijn 16-bits afbeeldingen groter dan bestanden van 8-bits afbeeldingen.

  • Maak een duplicaat of kopie van het afbeeldingsbestand. Als u werkt met een kopie van de afbeelding, hebt u de beschikking over het origineel als u dat wenst.

  • Verwijder eventuele onvolkomenheden, zoals stofjes, vlekken en krassen uit de afbeelding voordat u kleuren en tonen aanpast.

  • Open het deelvenster Info of Histogram in de Uitgebreide weergave. Terwijl u de afbeelding evalueert en corrigeert, geven deze twee deelvensters onmisbare informatie over de aanpassingen.

  • U kunt een selectie maken of een masker gebruiken om de aanpassingen in de kleuren en tonen te beperken tot een gedeelte van de afbeelding. U kunt aanpassingen in kleuren en tonen ook selectief toepassen als u in het document verschillende lagen gebruikt voor de verschillende gedeelten van de afbeelding. Kleur- en toonaanpassingen worden op slechts één laag tegelijk toegepast. Alleen de gedeelten van de afbeelding op de doellaag worden gewijzigd.

Afbeeldingen corrigeren

Hier wordt de algemene procedure beschreven voor het aanpassen van de tonen en de kleuren van een afbeelding:

  1. Gebruik het histogram om de kwaliteit en het toonbereik van de afbeelding te controleren.

  2. Zorg dat het deelvenster Aanpassingen is geopend zodat u gebruik kunt maken van kleur- en toonaanpassingen. Klik op een pictogram om gebruik te kunnen maken van de aanpassingen die worden beschreven in de volgende stappen. Als u correcties aanbrengt vanuit het deelvenster Aanpassingen, wordt er een aanpassingslaag gemaakt, die u meer flexibiliteit biedt terwijl er geen informatie over afbeeldingen wordt verwijderd. Zie Overzicht van het deelvenster Aanpassingen en Informatie over aanpassings- en opvullagen.

  3. Pas de kleurbalans van de afbeelding aan om ongewenste kleurzwemen te verwijderen of om oververzadigde of onderverzadigde kleuren te corrigeren. Zie Opdrachten voor het aanpassen van kleuren.

  4. Pas het toonbereik aan, via de aanpassingen voor Curven of Niveaus.

    De eerste stap bij toonaanpassing bestaat uit het toekennen van waarden aan de extreme hooglicht- en schaduwpixels in de afbeelding, zodat een algeheel toonbereik voor de afbeelding wordt ingesteld. Dit proces wordt het instellen van hooglichten en schaduwen of het instellen van wit- en zwartpunten genoemd. Het instellen van de hooglichten en schaduwen heeft meestal als resultaat dat de middentoonpixels op de gewenste manier worden herverdeeld. Het is mogelijk dat u de middentonen handmatig moet aanpassen.

    Gebruik de opdracht Schaduw/hooglicht om alleen de tonaliteit in de gebieden met schaduwen en hooglichten aan te passen. Zie Schaduwdetails en hooglichtdetails verbeteren.

  5. (Optioneel) Voer andere kleuraanpassingen uit.

    Als u de algemene kleurbalans van de afbeelding hebt gecorrigeerd, kunt u desgewenst nog aanpassingen uitvoeren om bepaalde kleuren te verbeteren of om speciale effecten te produceren.

  6. Maak de randen van de afbeelding scherper.

    Gebruik als een van de laatste stappen het filter Onscherp masker of het filter Slim verscherpen om de randen in de afbeelding scherper weer te geven. De mate van de verscherping die voor een afbeelding is vereist, varieert afhankelijk van de kwaliteit van de afbeelding die door de digitale camera of scanner is gemaakt. Zie Afbeeldingen verscherpen.

  7. (Optioneel) Pas de afbeelding aan de kenmerken van de printer of pers aan.

    U kunt gebruikmaken van opties voor Niveaus of Curven om informatie over hooglichten of schaduw te importeren in de kleuromvang van een uitvoerapparaat, zoals een desktopprinter. Deze procedure kan ook worden gevolgd als u uw afbeelding naar een pers stuurt en de kenmerken van de pers kent.

    Aangezien met het verscherpen het contrast van aangrenzende pixels wordt verhoogd, is het mogelijk dat bepaalde pixels in belangrijke gebieden niet kunnen worden afgedrukt op de printer of pers die u gebruikt. Daarom verdient het aanbeveling de uitvoerinstellingen nauwkeurig in te stellen nadat de afbeelding is verscherpt. Zie Doelwaarden voor hooglichten en schaduwen instellen voor meer informatie over het aanpassen van de uitvoerinstellingen.

Overzicht van het deelvenster Aanpassingen

De gereedschappen voor kleur- en toonaanpassingen vindt u in het deelvenster Aanpassingen. Als u op een toolpictogram klikt, wordt een aanpassing geselecteerd en wordt automatisch een aanpassingslaag gemaakt. Door de aanpassingen die u maakt met behulp van de besturingselementen en opties in het deelvenster Aanpassingen worden niet-destructieve aanpassingslagen gemaakt. 

Het deelvenster Eigenschappen heeft een menu Voorinstellingen met de voorinstellingen voor aanpassingen. Er zijn voorinstellingen beschikbaar voor Niveaus, Curven, Belichting, Kleurtoon//Verzadiging, Zwart-wit, Kanaalmixer en Selectieve kleur. Als u op een voorinstelling klikt, wordt deze toegepast op de afbeelding met gebruikmaking van een aanpassingslaag. U kunt aanpassingsinstellingen altijd opslaan als een voorinstelling, die vervolgens wordt toegevoegd aan de lijst met voorinstellingen.

Als u op een aanpassingspictogram of een voorinstelling klikt, worden de instellingsopties voor de specifieke aanpassing weergegeven.

Een correctie toepassen met het deelvenster Aanpassingen

  1. In het deelvenster Aanpassingen klikt u op een aanpassingspictogram of kiest u een aanpassing in het deelvenstermenu.

  2. Gebruik de besturingselementen en opties in het deelvenster Eigenschappen om de gewenste instellingen toe te passen.

  3. (Optioneel) Voer een van de volgende handelingen uit:
    • Als u de zichtbaarheid van de aanpassing wilt inschakelen of uitschakelen, klikt u op de knop Laagzichtbaarheid in-/uitschakelen .
    • Als u wilt dat de aanpassing ongedaan wordt gemaakt, klikt u op de knop Herstellen .
    • Als u een aanpassing wilt verwijderen, klikt u op de knop Deze aanpassingslaag wissen .
    • Als u de breedte van het deelvenster Aanpassingen wilt uitbreiden, sleept u een onderhoek van het deelvenster.

Een correctie alleen toepassen op de onderliggende laag

  1. In het deelvenster Aanpassingen klikt u op een aanpassingspictogram of kiest u een aanpassing in het deelvenstermenu.

  2. Klik op de knop Bijsnijden naar laag  in het deelvenster Aanpassingen. Klik nogmaals op het pictogram om de aanpassing te laten toepassen op alle lagen eronder in het deelvenster Lagen.

Voorinstellingen voor aanpassingen opslaan en toepassen

Het deelvenster Eigenschappen heeft een menu Voorinstelling met de aanpassingsvoorinstellingen voor de tool waarop u in het deelvenster Aanpassingen hebt geklikt. Bovendien kunt u voorinstellingen opslaan en toepassen voor Niveaus, Curven, Belichting, Kleurtoon//verzadiging, Zwart-wit, Kanaalmixer en Selectieve kleur. Als u een voorinstelling opslaat, wordt deze toegevoegd aan de lijst met voorinstellingen.

  • Als u aanpassingsinstellingen wilt opslaan als een voorinstelling, kiest u de optie Voorinstelling opslaan in het menu van het deelvenster Eigenschappen.
  • Als u een aanpassingsvoorinstelling wilt toepassen, kiest u een voorinstelling in het menu Voorinstelling in het deelvenster Eigenschappen.

Tekstvelden of het gerichte aanpassingstool automatisch selecteren

Als u de aanpassingsparameters vaak wijzigt met gebruik van de tekstvelden of de gerichte aanpassingstool, kunt u efficiënter werken door deze items automatisch te selecteren.

  1. Selecteer in het menu van het deelvenster Eigenschappen de optie Parameter automatisch selecteren of Gericht aanpassingsgereedschap automatisch selecteren.

    Opmerking:

    Houd Shift en Enter (Windows) of Shift en Return (Mac OS) ingedrukt als u tekstvelden liever zelf selecteert wanneer u ze nodig hebt.

Opdrachten voor het aanpassen van de kleuren

U kunt kiezen uit de volgende opdrachten voor het aanpassen van de kleuren:

De opdracht Niveaus automatisch aanpassen

Hiermee kunt u snel de kleurbalans van een afbeelding corrigeren. Hoewel de naam doet vermoeden dat de aanpassing automatisch plaatsvindt, kunt u nauwkeurig instellen wat de opdracht Automatische kleuren precies doet. Zie Een kleurzweem verwijderen met Automatische kleuren.

De opdracht Niveaus

Hiermee past u de kleurbalans aan door de pixelverdeling voor afzonderlijke kleurkanalen in te stellen. Zie Kleuren aanpassen met gebruik van Niveaus.

De opdracht Curven

Hiermee hebt u de beschikking over maximaal veertien controlepunten voor de aanpassing van hooglichten, middentonen en schaduwen voor afzonderlijke kanalen. Zie Overzicht van curven.

De opdracht Belichting

Past tonaliteit aan door berekeningen uit te voeren in een lineaire kleurenruimte. Belichting is primair voor gebruik in HDR-afbeeldingen. Zie De belichting voor HDR-afbeeldingen aanpassen.

De opdracht Levendigheid

Past kleurverzadiging aan zodat bijsnijden wordt geminimaliseerd. Zie Kleurverzadiging aanpassen met Levendigheid

De opdracht Fotofilter

Hiermee past u kleuren aan door de effecten te simuleren van het fotograferen met een Kodak Wratten- of Fuji-filter voor de cameralens.

De opdracht Kleurbalans

Hiermee wijzigt u de algemene combinatie van kleuren in een afbeelding. Zie De aanpassing van Kleurbalans toepassen.

De opdracht Kleurtoon/verzadiging

Hiermee past u de waarden voor kleurtoon, verzadiging en lichtheid aan van een hele afbeelding of van afzonderlijke kleurcomponenten. Zie De kleurtoon en verzadiging aanpassen.

De opdracht Kleur afstemmen

Hiermee stemt u de kleur van de ene foto of laag af op de andere. Deze opdracht geldt ook voor selecties in een afbeelding die u kunt afstemmen op een andere selectie in dezelfde of een andere afbeelding. Met deze opdracht past u ook de luminantie en het kleurbereik aan en neutraliseert u kleurzwemen in een afbeelding. Zie Kleur afstemmen in verschillende afbeeldingen.

De opdracht Kleur vervangen

Hiermee vervangt u bepaalde kleuren in een afbeelding door nieuwe kleurwaarden. Zie De kleur van objecten in een afbeelding vervangen.

De opdracht Selectieve kleur

Hiermee past u het aantal proceskleuren in de afzonderlijke kleurcomponenten aan. Zie Selectieve kleuraanpassingen aanbrengen.

De opdracht Kanaalmixer

Hiermee wijzigt u een kleurkanaal en brengt u kleuraanpassingen aan die niet gemakkelijk met een andere tool voor kleuraanpassing kunnen worden uitgevoerd. Zie Kleurkanalen mengen.

Een kleuraanpassing aanbrengen

Alle tools voor kleuraanpassing in Photoshop werken in wezen op dezelfde manier: ze wijzen een bestaand bereik van pixelwaarden toe aan een nieuw waardebereik. Het verschil tussen de tools is de mate van controle die deze bieden. Tools voor kleuraanpassing en de optie-instellingen van deze tools zijn toegankelijk via het deelvenster Aanpassingen. Zie Opdrachten voor het aanpassen van de kleuren voor een overzicht van de kleuraanpassingsmethoden.

U kunt de kleur in een afbeelding op verschillende manieren aanpassen. De meest flexibele methode is door gebruik te maken van een aanpassingslaag. Als u een tool voor kleuraanpassing selecteert in het deelvenster Aanpassingen, maakt Photoshop automatisch een aanpassingslaag. Als u een aanpassingslaag gebruikt, kunt u kleur- en tooncorrecties doorvoeren zonder dat u de pixels in de afbeelding definitief wijzigt. De kleur- en toonaanpassingen bevinden zich op de aanpassingslaag, die fungeert als een soort sluier waardoor de onderliggende lagen van de afbeelding zichtbaar zijn.

  1. Als u slechts een gedeelte van de afbeelding wilt aanpassen, selecteert u dat gedeelte. Als u geen selectie maakt, wordt de aanpassing toegepast op de hele afbeelding.
  2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
    • Klik op een aanpassingspictogram in het deelvenster Aanpassingen.
    • Dubbelklik in het deelvenster Lagen op de miniatuur van een bestaande aanpassingslaag.
    Opmerking:

    U kunt ook Afbeelding > Aanpassingen kiezen, en een opdracht kiezen in het submenu om aanpassingen rechtstreeks toe te passen op de afbeeldingslaag. Onthoud dat bij deze methode informatie over afbeeldingen wordt verwijderd.

    Een nieuwe aanpassingslaag omvat een laagmasker, dat standaard leeg is (of wit), wat betekent dat uw aanpassing wordt toegepast op de hele afbeelding. (Als er sprake is van een actieve selectie op de afbeelding wanneer u een aanpassingslaag toevoegt, maskeert het oorspronkelijke laagmasker het niet-geselecteerde gebied uit in zwart.) Met de tool Penseel kunt u zwarte gebieden op het masker schilderen op plaatsen waar de afbeelding niet moet worden gewijzigd door de aanpassing. Zie Een laagmasker bewerken.

  3. Als u de weergave van aanpassingen in uw afbeelding wilt in- of uitschakelen, klikt u op het pictogram Laagzichtbaarheid in-/uitschakelen in het deelvenster Eigenschappen.

    Opmerking:

    Als u wijzigingen wilt annuleren, klikt u op de knop Opnieuw instellen .

Aanpassingsinstellingen opslaan

U kunt de aangepaste kleurinstellingen opslaan en deze toepassen op andere afbeeldingen. Wanneer een instelling wordt opgeslagen, kunt u deze openen in het menu Voorinstelling in het deelvenster Eigenschappen. U kunt ook de optie Voorinstelling laden kiezen in een dialoogvenstermenu voor aanpassingen. Zie Kleur afstemmen in verschillende afbeeldingen als u instellingen voor kleuraanpassing opslaat met de opdracht Kleur afstemmen.

  • Als u een instelling wilt opslaan in het menu Voorinstelling, kiest u de optie Voorinstelling opslaan in het menu van het deelvenster. Deze optie is alleen beschikbaar voor Niveaus, Curven, Belichting, Kleurtoon//Verzadiging, Zwart-wit, Kanaalmixer en Selectieve kleur.
  • U slaat de instelling in het dialoogvenster Schaduwen/hooglichten of Kleur vervangen op door op Opslaan te klikken. Kies in het dialoogvenster Niveaus, Curven, Belichting, Kleurtoon/verzadiging, Zwart-wit, Kanaalmixer of Selectieve kleur afbeeldingsaanpassing de optie Voorinstelling opslaan in het menu van het deelvenster. Voer een naam in voor de instelling en klik op Opslaan.

Aanpassingsinstellingen opnieuw toepassen

Zodra een aanpassingsinstelling is opgeslagen, wordt deze bewaard als een voorinstelling die opnieuw kan worden toegepast.

  • Kies een aanpassingsvoorinstelling in het menu Voorinstelling in het deelvenster Eigenschappen.
  • In een dialoogvenster voor aanpassingen klikt u op Laden. Zoek en laad het bestand met de opgeslagen instellingen. In de dialoogvensters Curven, Zwart-wit, Belichting, Kleurtoon/Verzadiging, Selectieve kleur, Niveaus of Kanaalmixer worden opgeslagen voorinstellingen weergegeven in het menu Voorinstellingen. Kies Voorinstelling laden in het menu Voorinstellingsopties om een voorinstelling te laden van een andere locatie die niet wordt weergegeven in het pop-upmenu Voorinstelling.

Als u standaard voorinstellingen wilt verwijderen, navigeert u naar de volgende mappen, verwijdert u de voorinstellingen uit de mappen en start u Photoshop opnieuw.

  • Windows: [opstartstation]/Program Files/Adobe/Adobe Photoshop [versienummer]/Presets/[aanpassingstype]/[naam voorinstelling]

  • Mac OS: [opstartstation]/Applications/Adobe Photoshop [versienummer]/Presets/[aanpassingstype]/[naam voorinstelling]

Kleuren corrigeren in de CMYK- en RGB-modus

Hoewel u alle kleur- en tooncorrecties kunt uitvoeren in de RGB-modus en bijna alle aanpassingen in de CMYK-modus, is het belangrijk om de kleurmodus zorgvuldig te kiezen. Voorkom meerdere omzettingen naar een andere modus, aangezien bij elke omzetting kleurwaarden worden afgerond, waardoor kleurverlies optreedt. Zet RGB-afbeeldingen niet om naar CMYK-modus als ze bedoeld zijn voor weergave op het scherm. Maak geen kleurcorrecties in RGB-modus voor CMYK-afbeeldingen die worden gescheiden en afgedrukt.

Als u een afbeelding moet omzetten van de ene modus in de andere, is het verstandig de meeste toon- en kleurcorrecties uit te voeren in de RGB-modus. U kunt de CMYK-modus vervolgens gebruiken voor fijnafstelling. De voordelen van het werken in de RGB-modus:

  • RGB heeft minder kanalen. Als gevolg hiervan gebruikt uw computer minder geheugen.

  • RGB beschikt over een uitgebreider kleurenbereik dan CMYK en na het aanbrengen van correcties blijven meestal meer kleuren behouden.

    U kunt kleuren controleren met een elektronische proefdruk en via een voorvertoning op het scherm zien hoe de kleuren van het document er op een bepaald uitvoerapparaat uitzien.

Opmerking:

U kunt een afbeelding in RGB-modus in het ene venster bewerken en dezelfde afbeelding met CMYK-kleuren bekijken in een ander venster. Kies Venster > Ordenen > Nieuw venster voor (bestandsnaam) om een tweede venster te openen. Controleer of Tijdelijk CMYK is gekozen bij Instellen proef en gebruik de opdracht Kleuren proefdrukken om de CMYK-voorvertoning te activeren in een van de vensters.

Kleuren die zich buiten de kleuromvang bevinden

Een kleuromvang is het kleurbereik dat een kleursysteem kan weergeven of afdrukken. Een kleur die in RGB kan worden weergegeven, valt mogelijk buiten de kleuromvang van uw CMYK-instelling en kan dan niet worden afgedrukt.

In de RGB-modus kunt u op de volgende manier zien of een kleur zich buiten de kleuromvang bevindt:

  • In het deelvenster Info verschijnt naast de CMYK-waarden een uitroepteken wanneer u de aanwijzer over een kleur beweegt die buiten de kleuromvang valt.

  • In het dialoogvenster Kleurkiezer en in het deelvenster Kleur wordt ter waarschuwing een driehoekje   weergegeven. Wanneer u een kleur selecteert die buiten de kleuromvang valt, wordt de meest overeenkomende CMYK-equivalent weergegeven. Als u het CMYK-equivalent wilt selecteren, klikt u op de driehoek of de kleur.

    Wanneer u in Photoshop een RGB-afbeelding omzet in CMYK, worden alle kleuren automatisch binnen de kleuromvang gebracht. Sommige details in de afbeelding kunnen verloren gaan, afhankelijk van de omzettingsopties. U kunt de kleuren in een afbeelding die buiten de kleuromvang vallen, identificeren of handmatig corrigeren voordat u ze omzet in CMYK-kleuren. U kunt de opdracht Kleuromvangwaarschuwing gebruiken om kleuren te markeren die zich buiten de kleuromvang bevinden.

Kleuren zoeken die buiten de kleuromvang vallen

  1. Kies Weergave > Instellen proef en kies het proefdrukprofiel waarop u de kleuromvangwaarschuwing wilt baseren.
  2. Kies Weergave > Kleuromvangwaarschuwing.

Alle pixels buiten de kleuromvang van de huidige proefdrukprofielruimte worden grijs gemarkeerd.

De kleur van de kleuromvangwaarschuwing wijzigen

  1. Voer een van de volgende handelingen uit:
    • Kies in Windows Bewerken  > Voorkeuren  > Transparantie & kleuromvang.
    • Kies in Mac OS Photoshop > Voorkeuren > Transparantie & kleuromvang.
  2. Klik onder Kleuromvangwaarschuwing in het kleurvak om de Kleurkiezer weer te geven. Kies vervolgens een nieuwe waarschuwingskleur en klik op OK.

    De beste resultaten krijgt u als u een kleur gebruikt die nog niet aanwezig is in de afbeelding.

  3. Typ een waarde in het vak Dekking en klik op OK.

    Gebruik deze optie om de onderliggende afbeelding meer of minder te laten doorschijnen door de waarschuwingskleur. Waarden kunnen variëren van 1% tot 100%.

    Photoshop - Waarschuwing kleuromvang
    Oorspronkelijke afbeelding en voorbeeld van kleuren buiten de kleuromvang waarbij blauw is gekozen als kleur voor de kleuromvangwaarschuwing

Krijg sneller en gemakkelijker hulp

Nieuwe gebruiker?